Zelfs de
soldaten keken
wat gegeneerd
opzij toen La
Dame, gechaperonneerd
door de journalist, de houten pareltjes
binnenstapte.
Kronkelende
zandweggetjes speelden
met palmbomen,
rondstoffige pleintjes en statige paalhuizen
-ééntje in aanbouw- terwijl hun rug trilde
van het paard, de kar met bamboe en de man die het bestuurde.
Was
Aung San Suu Kyi ooit schoolmeisje geweest in zo'n sjofel clubje, had ze gekookt, gewassen en gezorgd voor de familie op de wijze dat hier het huishouden werd gepleegd?
Wist
ze eigenlijk wel
hoe kruiken werden gedraaid, geboetseerd, goede motieven erop werden gestempeld, hoe ze werden gebakken onder
hout en stro en
hoe vrouwen hun hoofd gebruikten als kruiwagen tot aan de oevers van de rivier?
Kende ze
het verschil tussen holle en volle bamboe en hoe je die moest
strippen, er manden mee vlechten en gebruiken voor
allerlei constructies
in het huis?
Had ze ooit gezien hoe haar gelakte
schotels in een atelier werden getekend en in verschillende lagen gekrast en
geverfd?
Kende ze
de ambachten van de Birmese dorpen en steden, wist
ze dat ze voor één mand één euro kregen, wist ze hoe hoog de productie moest zijn om een fatsoenlijk leven
te leiden, wist ze dat er in één van de dorpen nog geen elektriciteit
was en tussen vijf en negen de generator werd opgezet waarna in het pikdonker de lijven van de familie in slaapruimtes werden
opgeborgen -te
zien aan het aantal kinderen- niet
zonder gewriemel
en gefrommel.
Wist
ze hoe ééntonig
dit leven was, hoe weinig er in de loop van de maanden veranderde
tenzij de seizoenen, de temperatuur
en de regen?
Wist
ze hoe bewust ze zich
waren van de politieke situatie in hun land, van de economische
moeilijkheden,
wat er in de grotere wereld daarbuiten
allemaal gebeurde?
In elk geval waren zij het die de
gevolgen aan den lijve ondervonden.
Een
foto in één
van de eetplaatsen, verraadde dat men haar kende.
Maar nog beter uit de buitenwereld kende men de toeristen of liever de zwermen fototoestellen die af en toe het gezicht van het dorp meepikten naar ergens een land aan de andere kant van de wereld.
Maar nog beter uit de buitenwereld kende men de toeristen of liever de zwermen fototoestellen die af en toe het gezicht van het dorp meepikten naar ergens een land aan de andere kant van de wereld.
Ze
droegen andere
kleren, ze lachten, spraken net iets te luid in een taal die ze niet verstonden, leken vertederd door
hun kleine kindjes en ofwel kochten ze iets van de plaatselijke
shopjes ofwel was
er een deal met het reisbureau
waarbij de profit steevast
het equivalent
was van vele dagen werken.
"Misschien moet
ik hier blijven", sprak
Aung San Suu Kyi ineens:
"Misschien
heb ik dit watertje nog
niet doorzwommen : de eenvoud,
de zin van de dagelijkse kleine
dingen, de anonimiteit, het leven van dag tot dag totdat men
me vergeet en
al mijn foto's zijn vergeeld."
Kijk,
ik ben geen geleerde, ik versta de kunst van het spreken niet en die van het
denken ook niet. Ik kan alleen maar toehoren en vroom zijn, verder heb ik niets
geleerd. Als ik het zou kunnen zeggen en onderwijzen, was ik misschien een
wijze, maar ik ben nu eenmaal een veerman en mijn taak is de mensen over deze
rivier te zetten. Velen heb ik overgezet, duizenden, en voor hen allen is mijn
rivier niets anders geweest dan een hindernis op hun reizen. Ze reisden naar
geld of zaken, en naar huwelijken en naar bedevaartsoorden, en de rivier lag in
hun weg, en de veerman was er om hen snel over de hindernis te helpen.
Toen
het de volgende morgen tijd was zijn dagtocht aan te vangen, zei Govinda niet
zonder enige aarzeling: “veroorloof me nog één vraag, Siddhartha, voor ik mijn
weg voortzet. Heb je een leer? Heb je een geloof of een inzicht dat je volgt,
met behulp waarvan je leeft en het juiste doet?”
Daarop
sprak Siddhartha: “je weet, lieve vriend, dat ik als jongeman al in de tijd dat
we bij de boetelingen in het woud woonden, lessen en leraren begonnen te
wantrouwen en hun de rug toekeerden. Daar ben ik bij gebleven. Toch heb ik
sindsdien vele leraren gehad. Een mooie courtisane is lange tijd mijn lerares
geweest en een rijke koopman was mijn leraar, en ook een paar dobbelaars. Ook
is een keer een rondtrekkende volgeling van Boeddha mijn leraar geweest; hij
zat bij me toen ik op pelgrimstocht in het woud in slaap was gevallen. Ook van
hem heb ik geleerd, ook hem ben ik dankbaar. Maar het meeste heb ik van de
rivier hier geleerd en van mijn voorganger, de veerman Vasudeva. Hij was een
heel eenvoudig mens, Vasudeva, hij was geen denker, maar hij wist waar het om
ging, even goed als Gotama, hij was een volmaakte, een heilige”.
“Je
zult het leren,” sprak Vasudeva, “maar niet van mij. Het toehoren heeft de
rivier me geleerd en ook jij zult het van hem leren. Hij weet alles, de rivier,
alles kun je van hem leren. Kijk, ook dat heb je al van het water geleerd, dat
het goed is om naar beneden te streven, te zinken, de diepte te zoeken. De
rijke en voorname Siddhartha wordt roeiknecht, de geleerde brahmaan Siddhartha
wordt veerman, ook dat heeft de rivier je gezegd.”
Siddhartha
bleef bij de veerman en leerde de boot bedienen, en als er niets bij het veer
te doen was, werkte hij met Vasudeva in het rijstveld, verzamelde hij hout,
plukte de vruchten van de pisangbomen. Hij leerde een roerblad timmeren en
leerde de boot herstellen, en manden vlechten, en hij was vrolijk over alles
wat hij leerde, en de dagen en maanden verliepen snel. Maar meer dan Vasudeva
hem kon leren, leerde de rivier hem.
Bagan
heeft de grootste verzameling boeddhistische tempels, ruïnes en stoepa’s ter
wereld.
Verspreid
over een oppervlakte van 40 km² vind je 2200 min of meer intacte heiligdommen
en meer dan 2000 ruïnes.
De
journalist dacht aan Angkor Wat in Cambodja en de Vallei der Koningen in Luxor
waar hij vroeger was geweest.
De
monumenten van Bagan vormden de stille getuigen van het Eerste Birmaanse
koninkrijk dat van de 11de tot de 13e eeuw duurde.
De Mon (verwant
met de Khmer uit Cambodja) waren een paar eeuwen voor het begin van onze
jaartelling vanuit het zuiden van China naar Birma getrokken en hadden zich
gevestigd in de delta van de Ayeyarwady.
Vanuit
hun hoofdstad Thaton aan de golf van Martaban onderhielden ze handelscontacten
met het Indiase subcontinent en waren zo in aanraking gekomen met het Boeddhisme,
vermoedelijk ten tijde van de regeerperiode van de Indiase keizer Ashoka in de
3de eeuw v.Chr.
De Pyu
waren afkomstig uit Tibet en het noordoosten van India en hadden zich in het
begin van onze jaartelling in Opper-Birma gevestigd.
Ook de
Pyu waren aanhangers van het Boeddhisme vermengd met allerlei elementen uit het
Hindoeïsme afkomstig uit India.
Nadat in
832 hun hoofdstad Halin was verwoest door Chinese troepen, ontstond er in
Opper-Birma een machtsvacuüm waarvan de Birmanen gebruik maakten.
Hun
thuisland lag oorspronkelijk in het noordwesten van China in het gebied tussen
de Gobi-woestijn en Tibet maar in de loop van de eeuwen waren ze door de
Chinezen naar het zuiden gedreven waar ze onderdak hadden gevonden in het
Thaise koninkrijk Nan Chao, in de Zuid-Chinese provincie Yunnan.
Na de val
van het rijk van de Pyu waren de Birmanen verder naar het zuiden getrokken en
hadden zich gevestigd in Kyaukse, een vruchtbare vlakte langs de middenloop van
de Ayeyarwady.
In 849 stichtten
ze hun hoofdstad Bagan die in het begin slechts bestond uit 19 dorpen maar
strategisch gelegen was aan de Ayeyarwady en aan de handelsroutes naar China en
India.
De
troonsbestijging door Anawrahta (1044 - 1077) vormde het begin van het Eerste
Birmaanse Koninkrijk.
Deze was
aanhanger van het Hinayana-Boeddhisme maar was niet in het bezit van de
Tripitaka zodat hij aan koning Manuha van het Mon-koninkrijk een exemplaar
vroeg van deze werken.
Toen deze
weigerde werd hun hoofdstad Thaton in 1057 met de grond gelijk gemaakt en de
30.000 inwoners - onder wie de koninklijke familie - werden gevangengenomen en
overgebracht naar Bagan.
Anawrahta
profiteerde van hun vakbekwaamheid bij het opzetten van een onstuimige
tempelbouw die ruim twee eeuwen zou duren.
Eén van
de eerste hoogstandjes was de Shwezigon pagode waarvan de bouw door koning
Anawrahta in 1059 was gestart en door zijn zoon Kyanzittha in zeven maanden en
zeven dagen werd afgewerkt.
In de
stoepa zou zich volgens de overlevering een tand en een borstbeen van Boeddha
bevinden.
Koning
Anawrahta had de relikwieën uit Sri Lanka op een heilige witte olifant laten
overkomen en beloofd om een stoepa te bouwen op de plek die de olifant koos om
te rusten.
De naam
is afgeleid van Ananta Panna dat in het Pali oneindige wijsheid betekent en
werd later verbasterd tot Ananda, de naam van een leerling en neef van Boeddha.
“De jonge
man was een volgeling van het eerste uur en het was vanuit zijn geheugenschat
dat tijdens de eerste boeddhistische synode de woorden van Boeddha in teksten
werden gegoten”, zo vertelde Aung San Suu Kyi.
Om ervoor
te zorgen dat er nooit meer zoiets moois zou worden gebouwd, liet Kyanzittha de
architect van de tempel executeren.
Het
bouwwerk liep bij de aardbeving van 1975 aanzienlijke schade op maar werd
uitstekend gerestaureerd.
Aan de
vier zijden van de centrale kubus waren nissen uitgespaard, met daarin staande
Boeddhabeelden van bijna 10 m hoog.
Het waren
de boeddha’s van het verleden en het heden, in het noorden Kakusandha, in het
oosten Konagamana, in het zuiden Kassapa en in het westen Gautama.
De
boeddha’s op het noorden en het zuiden waren origineel, de beelden op het
oosten en het westen dateerden uit de 19e eeuw.
Kassapa”,
zo vertelde Suu Kyi, “lacht als je hem van ver bekijkt maar heeft een trieste blik als je er vlak
voor gaat staan.”
Onder
Kyanzittha (1084-1112) stond Bagan bekend als de stad van de vier miljoen
pagoden. Dat aantal was overdreven maar met 13.000 tempels was Bagan één van de
grootste religieuze centra in Zuidoost Azië.
Onder
koning Narathihapati (1254-1287) trad het verval in.
Om zich
te verdedigen tegen de legers van de Mongoolse keizer Kublai Khan, de kleinzoon
van de gevreesde Dzjengis, liet deze koning 6000 tempels afbreken en gebruikte
het bouwmateriaal om de stad te versterken. Het mocht niet baten.
In 1283
vluchtte de koning weg uit Bagan en vier jaar later viel de stad in de handen
van de Mongolen.
De
Dhammayangyi-pagode, de meest kolossale tempel van Bagan, en de
Gubyaukgyi-pagode en de Hteelominlo-pagode dateren respectievelijk uit het einde
van de 12e en het begin van de 13e eeuw.
De val van Bagan luidde een periode van verdeeldheid in.
De
Mongolen trokken zich terug en in de daarop volgende 250 jaar was Birma
verdeeld in verschillende staatjes die continu met elkaar in oorlog waren.
Halfweg
de 16e eeuw maakte koning Tabinshwehti, grondlegger van de
Toungoo-dynastie (1531-1752) gebruik van de verzwakking van de koninkrijken van
de Shan en de Mon, een gevolg van de voortdurende oorlogen die beide staten met
elkaar uitvochten.
Hij
veroverde de delta van Ayeyarwady en in 1539 nam hij Bago in, de hoofdstad van
de Mon.
Zijn
opvolger koning Bayinnaung (1551-1581) versloeg de Shan, nam hun hoofdstad Ava
in en verenigde Opper- en Neder-Birma tot één staat.
In 1569
veroverde hij zelfs de Siamese hoofdstad Ayutthaya.
In 1740
verdreven de Mon de Birmanen uit het zuiden en stichtten een eigen koninkrijk
met opnieuw als hoofdstad Bago.
In 1752
veroverden ze ook Ava en maakten daarmee een einde aan het Tweede Birmaanse
Koninkrijk.
“Weet je
nog het vervolg”, vroeg La Dame aan de journalist: “Heb je goed naar mij
geluisterd in Mandalay?”
“Niet
precies” antwoordde de journalist: “ik weet alleen dat er nog een Derde
Birmaanse rijk op komst was”.
“De
Konbaung-dynastie” onderbrak ze hem.
“En dat
er pingpong werd gespeeld met de hoofdsteden Sagaing, Ava, Amarapura en
uiteindelijk Mandalay.
En dat de
laatste koningen oorlog begonnen te voeren tegen de Engelsen die ergens op het
einde van de 19e eeuw Birma inlijfden binnen hun koloniale wereldmacht.”
“Wat heb
je echt geleerd?” vroeg Suu Kyi onverwacht.
“Dat de
verschillende stammen - als ik dat zo mag noemen - voortdurend met elkaar
overhoop lagen en dat alleen hier en daar een vorst met groot machtsvertoon af
en toe een eeuw de rangen kon sluiten binnen de grenzen van het huidige
Myanmar.”
“Precies”
antwoordde Suu Kyi: ”en de Engelsen hebben deze onderlinge verdeeldheid
misbruikt om divide et impera te spelen.
De
minderheden kregen zelfbestuur onder het gezag van de traditionele leiders die
de soevereiniteit van de Britten erkenden terwijl de Birmanen geen toegang
hadden tot het leger dat vooral bestond uit Brits-Indische militairen en
soldaten van de bergvolken. Ook de hogere regionen van het ambtenarenkorps
bleven voor de Birmanen gesloten.
Deze
eeuwenoude vetes en opgekropte frustratie hebben na de onafhankelijkheid het
prille ontstaan van een democratische unie genekt waarbij de militairen zich
even ongenadig opstelden als de Engelsen maar dan met de Birmanen in de
dominante rol.”
“En de
monniken?” vroeg de journalist.
“Door het
systeem van de donaties, hun initiatieven in onderwijs en gezondheidszorg en
vooral door hun hoog moreel gezag hadden ze eeuwenlang een enorm impact dat de
militairen hebben onderschat.
Je moet
ook weten dat quasi elke Birmaan als kind een aantal weken tot maanden
doorbrengt in een Boeddhistisch klooster.
Tijdens
het inwijdingsritueel wordt het zoals prins Gautama gekleed in de mooiste
gewaden en op een paard (of achter in een auto) naar het klooster gebracht waar het afscheid moet nemen
van zijn ouders en zijn haar.
In de
verschillende opstanden tegen de militaire junta en vooral in het protest van
2008 dat bloedig werd neergeslagen, speelden de Boeddhistische monniken een
belangrijke rol.
Dit
laatste treffen was een keerpunt : er werd een nieuwe grondwet aangenomen en
verkiezingen georganiseerd en hoewel de monniken zelf niet rechtstreeks aan de
verkiezingen konden deelnemen, ontstonden er belangrijke radicaal
boeddhistische bewegingen die pleitten voor een zuiver Myanmar, dit wil zeggen
verlost van de moslims.
De
regering probeerde de monniken aan haar kant te krijgen door deals en ze lieten
enkele fundamentalistische leiders vrij zoals de haatprediker Ashin Wirathu uit
Mandalay. Hierdoor werden de monniken verdeeld.
“En jij?”
vroeg de journalist.
“Ik
voelde me als een prinses in een gouden gewaad met aan polsen en enkels telkens
een touw dat door vier verschillende paarden naar de vier windstreken werd getrokken:
de militairen, mijn eigen partij, de Boeddhistische monniken en de Rohingya met
als advocaat het westers establishment.
In welke
richting ik ook bewoog, minstens één van mijn ledematen werd eraf gesleurd en
als ik niet oplet ga ik eraan.”
“En wat
zegt je geloof, de boeddhistische leer hierover?”
“Veel en
niet veel” antwoordde de dame : “Hoe luider en scheller de stem weerklinkt van
mijn intolerante geloofsgenoten, hoe moeilijker ik de weg vind naar Boeddha.
Op dit
ogenblik biedt het beeld van de lijdende Christus een grotere inspiratie voor
mij.”
“Of de
Nats?” durfde de journalist wat cynisch repliceren.
Prinses
Theingyi, zuster van koning Manuha, kwam naar Mount Popa om te mediteren en werd
er verliefd op prins U Byatta, een moslim van wie ze twee zonen kreeg.
Na de
dood van de prins beval koning Anawrahta dat de zonen naar Bagan moesten komen
en de prinses stierf van verdriet en werd één van de machtigste nats : Popa
Maidaw.
Tot op
vandaag wordt er in heel de regio van Mount Popa geen varkensvlees gegeten.”
“Dan
moeten we daar naartoe”, zei de journalist opgelucht omdat zijn ongepast grapje
toch nog in goede banen viel.
“Ik ben
ooit de 777 treden opgeklauterd naar de tempel op de top om wat karma te
verdienen” glimlachte Aung San Suu Kyi maar onze bewakers gaan hun veto
stellen. Alles wat ook maar 2 millimeter verwijderd is van de orthodox-boeddhistische
leer is uit den boze vandaag. Als ze de Rohingya uitgeroeid hebben gaan ze de
Nats vervolgen…”
Die avond
klommen ze op een heuveltje niet ver van de Damayangyi-pagode, waar 2 Birmese nonnetjes
zich net met hun favoriete Boeddha hadden onderhouden.
Ze waren getuige
hoe een zacht gloeiende zon, de stoepa’s en pagoden van de Bagaanse heilige
grond eerst oranje schilderde, dan zwart gelakt om tenslotte zelf dieprood te verdwijnen
in de catacomben van het tempelcomplex.
“En nu
grote dame?”
“Ik
verlang hevig om het graf van mijn man te bezoeken”, antwoordde Suu Kyi: “het
liefst van al zou ik gewoon bij mijn kinderen willen zijn.
Maar ik
weet niet of dat wenselijk of mogelijk is.
Toen mijn echtgenoot, die in
Groot-Brittannië was achtergebleven, in 1992 aan kanker aan het sterven was,
had hij kort voor zijn dood een visum gevraagd om afscheid van mij te kunnen
nemen maar dit verzoek was afgewezen.
Ik weigerde naar Engeland af te reizen
uit angst dat ik niet meer in haar vaderland zou worden toegelaten.
Ik weet nog altijd niet of dat de juiste
beslissing was.
Ik voel me ook schuldig omdat ik mijn
kinderen niet meer heb kunnen opvoeden en bijstaan in hun volwassenwording.”
Aung
San Suu Kyi huilde.
De journalist
zweeg en luisterde en zweeg.
Hij zag
haar tranen wegsijpelen tussen de struiken, in de heilige grond waarin de
pagoden zich voor eeuwig hadden ingebed.
“Je
kinderen vinden hun eigen weg”, zei hij tenslotte zacht : “net zoals hun
grootvader en hun moeder dat hebben gedaan.”
“Neem
het me niet kwalijk” zei hij, “ik spreek vanuit een vriendelijk hart met je. Ik
zie dat je jezelf kwelt, ik zie dat je verdriet hebt. Je zoon, beste man, baart
je zorgen en ook mij baart hij zorgen. Aan een ander leven, aan een ander nest
is de jonge vogel gewend. Niet uit weerzin en verveling is hij de rijkdom en de
stad ontvlucht zoals jij, hij heeft dat alles tegen zijn wil achter moeten
laten. Ik vroeg het de rivier, o vriend, vele malen heb ik het hem gevraagd.
Maar de rivier lacht, hij lacht me uit, jou en mij lacht hij uit en hij
schuddebuikt over onze dwaasheid. Water wil naar water, jeugd wil naar jeugd,
je zoon is niet op een plaats waar het hem goed kan gaan. Vraag jij het ook
maar aan de rivier, luister maar naar hem!”
Toorn
en woede liepen in hem over, schuimden naar zijn vader in vele woeste en boze
woorden. Toen liep de jongen weg en pas laat in de avond kwam hij terug. Maar
de volgende ochtend was hij verdwenen. Verdwenen was ook een uit tweekleurige
bast gevlochten mandje waarin de veerlieden de koperen en zilveren munten
bewaarden die ze als veerloon kregen. Verdwenen was ook de boot. De jongen was
gevlucht.
Waarover
ze nooit hadden gesproken, daarover vertelde hij nu, over zijn tocht naar de
stad destijds, over de brandende wond, over zijn jaloezie bij de aanblik van
gelukkige vaders, over zijn besef van de dwaasheid van dergelijke wensen, over
zijn vergeefse strijd ertegen.
“Was ik
naar Engeland teruggekeerd, zou daarmee niet de strijd van mijn vader, mijn
eigen strijd over meer dan 30 jaar tevergeefs geweest zijn?
Maar als
ik hier blijf, word ik ongetwijfeld het mikpunt van een aanslag : of het nu een
losgeslagen moslim is of boeddhist of een doodseskader gesteund door het leger,
het maakt niet uit. Hiermee zou ik in de voetsporen treden van mijn vader wat
ik eigenlijk helemaal niet wil.”
De
journalist zweeg en luisterde en zweeg.
Terwijl
hij sprak, lange tijd sprak, terwijl Vasudeva met een stil gezicht luisterde,
ervoer Siddhartha Vasudeva’s luisteren nog sterker dan hij het destijds had
gevoeld, hij merkte hoe zijn pijn, zijn angsten naar hem overvloeiden, hoe zijn
heimelijke hoop naar hem overvloeide en hem van de overzijde weer tegemoetkwam.
Deze
toehoorder zijn wond te laten zien was hetzelfde als die in de rivier te baden,
tot ze koel was en één met de rivier.
“Wat wil
je dan wel Suu Kyi, wat is je doel?” vroeg hij tenslotte.
“Wat is
het doel van de zon die elke avond speelt met de kleuren van de stoepa’s? Elke
avond hetzelfde en toch net iets anders, schijnbaar zonder finaliteit maar
adembenemend mooi in zijn eeuwigdurende fragiliteit.
Telkens
opnieuw een moment dat de tijd even lijkt stil te staan, dat alle
zonsondergangen in mekaar overvloeien en rusten in één grote nacht. Misschien wil
ik gewoon slapen.”
“Ik heb
een verrassing voor je”, streelde de journalist haar met zijn stem.
Diep
boog Govinda. Tranen die hij niet opmerkte liepen over zijn oude gezicht, als
een vuur brandde in zijn hart het gevoel van innige liefde, van bedeesde
verering. Diep boog hij, tot aan de grond, voor de roerloos zittende man, wiens
glimlachen hem aan alles herinnerde wat hij in zijn leven ooit had liefgehad,
wat ooit in leven waardevol en heilig voor hem was geweest.
Met dank aan :
-Herman Hesse, Siddhartha
-Dominicus-gids Birma
-gebundelde artikels Knack-cruises
-Etienne Hauttekeete die ons in zijn conferenties veel leerde over Myanmar en het Boeddhisme
-Geert voor de coördinatie en het boordjournaal en onze lokale gidsen van wie ik veel heb geleerd
-Dominicus-gids Birma
-gebundelde artikels Knack-cruises
-Etienne Hauttekeete die ons in zijn conferenties veel leerde over Myanmar en het Boeddhisme
-Geert voor de coördinatie en het boordjournaal en onze lokale gidsen van wie ik veel heb geleerd
-mijn mede-Myanmar-reizigers omwille van de prachtige trip tesamen
-Lut voor het omzetten van woorden in tekst
-Lut voor het omzetten van woorden in tekst
Geen opmerkingen:
Een reactie posten