zaterdag 24 maart 2018

De Verlichting van Aung San Suu Kyi in Myanmar deel 3

De volgende dag kuste de Paukan zachtjes de Birmese dorpjes onderweg.



Zelfs de soldaten keken wat gegeneerd opzij toen La Dame, gechaperonneerd door de journalist, de houten pareltjes binnenstapte.



Kronkelende zandweggetjes speelden met palmbomen, rondstoffige pleintjes en statige paalhuizen -ééntje in aanbouw- terwijl hun rug trilde van het paard, de kar met bamboe en de man die het bestuurde.






Was Aung San Suu Kyi ooit schoolmeisje geweest in zo'n sjofel clubje, had ze gekookt, gewassen en gezorgd voor de familie op de wijze dat hier het huishouden werd gepleegd?



Wist ze eigenlijk wel hoe kruiken werden gedraaid, geboetseerd, goede motieven erop werden gestempeld, hoe ze werden gebakken onder hout en stro en hoe vrouwen hun hoofd gebruikten als kruiwagen tot aan de oevers van de rivier?







Kende ze het verschil tussen holle en volle bamboe en hoe je die moest strippen, er manden mee vlechten en gebruiken voor allerlei constructies in het huis?




Wist ze hoe haar landgenoten van palmolie likeur maakten en heerlijke snoepjes?




Had ze ooit gezien hoe haar gelakte schotels in een atelier werden getekend en in verschillende lagen gekrast en geverfd?





Kende ze de ambachten van de Birmese dorpen en steden, wist ze dat ze voor één mand één euro kregen, wist ze hoe hoog de productie moest zijn om een fatsoenlijk leven te leiden, wist ze dat er in één van de dorpen nog geen elektriciteit was en tussen vijf en negen de generator werd opgezet waarna in het pikdonker de lijven van de familie in slaapruimtes werden opgeborgen -te zien aan het aantal kinderen- niet zonder gewriemel en gefrommel.
Wist ze hoe ééntonig dit leven was, hoe weinig er in de loop van de maanden veranderde tenzij de seizoenen, de temperatuur en de regen?





Wist ze hoeveel mensen al verder dan 10-20 km van hun dorp waren geweest?
Wist ze hoe bewust ze zich waren van de politieke situatie in hun land, van de economische moeilijkheden, wat er in de grotere wereld daarbuiten allemaal gebeurde?
In elk geval waren zij het die de gevolgen aan den lijve ondervonden.

Een foto in één van de eetplaatsen, verraadde dat men haar kende.



Maar nog beter uit de buitenwereld kende men de toeristen of liever de zwermen fototoestellen die af en toe het gezicht van het dorp meepikten naar ergens een land aan de andere kant van de wereld.



Ze droegen andere kleren, ze lachten, spraken net iets te luid in een taal die ze niet verstonden, leken vertederd door hun kleine kindjes en ofwel kochten ze iets van de plaatselijke shopjes ofwel was er een deal met het reisbureau waarbij de profit steevast het equivalent was van vele dagen werken.



"Misschien moet ik hier blijven", sprak Aung San Suu Kyi ineens: "Misschien heb ik dit watertje nog niet doorzwommen : de eenvoud, de zin van de dagelijkse kleine dingen, de anonimiteit, het leven van dag tot dag totdat men me vergeet en al mijn foto's zijn vergeeld."

Kijk, ik ben geen geleerde, ik versta de kunst van het spreken niet en die van het denken ook niet. Ik kan alleen maar toehoren en vroom zijn, verder heb ik niets geleerd. Als ik het zou kunnen zeggen en onderwijzen, was ik misschien een wijze, maar ik ben nu eenmaal een veerman en mijn taak is de mensen over deze rivier te zetten. Velen heb ik overgezet, duizenden, en voor hen allen is mijn rivier niets anders geweest dan een hindernis op hun reizen. Ze reisden naar geld of zaken, en naar huwelijken en naar bedevaartsoorden, en de rivier lag in hun weg, en de veerman was er om hen snel over de hindernis te helpen.

Toen het de volgende morgen tijd was zijn dagtocht aan te vangen, zei Govinda niet zonder enige aarzeling: “veroorloof me nog één vraag, Siddhartha, voor ik mijn weg voortzet. Heb je een leer? Heb je een geloof of een inzicht dat je volgt, met behulp waarvan je leeft en het juiste doet?”
Daarop sprak Siddhartha: “je weet, lieve vriend, dat ik als jongeman al in de tijd dat we bij de boetelingen in het woud woonden, lessen en leraren begonnen te wantrouwen en hun de rug toekeerden. Daar ben ik bij gebleven. Toch heb ik sindsdien vele leraren gehad. Een mooie courtisane is lange tijd mijn lerares geweest en een rijke koopman was mijn leraar, en ook een paar dobbelaars. Ook is een keer een rondtrekkende volgeling van Boeddha mijn leraar geweest; hij zat bij me toen ik op pelgrimstocht in het woud in slaap was gevallen. Ook van hem heb ik geleerd, ook hem ben ik dankbaar. Maar het meeste heb ik van de rivier hier geleerd en van mijn voorganger, de veerman Vasudeva. Hij was een heel eenvoudig mens, Vasudeva, hij was geen denker, maar hij wist waar het om ging, even goed als Gotama, hij was een volmaakte, een heilige”.

“Je zult het leren,” sprak Vasudeva, “maar niet van mij. Het toehoren heeft de rivier me geleerd en ook jij zult het van hem leren. Hij weet alles, de rivier, alles kun je van hem leren. Kijk, ook dat heb je al van het water geleerd, dat het goed is om naar beneden te streven, te zinken, de diepte te zoeken. De rijke en voorname Siddhartha wordt roeiknecht, de geleerde brahmaan Siddhartha wordt veerman, ook dat heeft de rivier je gezegd.”

Siddhartha bleef bij de veerman en leerde de boot bedienen, en als er niets bij het veer te doen was, werkte hij met Vasudeva in het rijstveld, verzamelde hij hout, plukte de vruchten van de pisangbomen. Hij leerde een roerblad timmeren en leerde de boot herstellen, en manden vlechten, en hij was vrolijk over alles wat hij leerde, en de dagen en maanden verliepen snel. Maar meer dan Vasudeva hem kon leren, leerde de rivier hem.


Bagan heeft de grootste verzameling boeddhistische tempels, ruïnes en stoepa’s ter wereld.
Verspreid over een oppervlakte van 40 km² vind je 2200 min of meer intacte heiligdommen en meer dan 2000 ruïnes.








De journalist dacht aan Angkor Wat in Cambodja en de Vallei der Koningen in Luxor waar hij vroeger was geweest.

De monumenten van Bagan vormden de stille getuigen van het Eerste Birmaanse koninkrijk dat van de 11de tot de 13e eeuw duurde.


De Mon (verwant met de Khmer uit Cambodja) waren een paar eeuwen voor het begin van onze jaartelling vanuit het zuiden van China naar Birma getrokken en hadden zich gevestigd in de delta van de Ayeyarwady.
Vanuit hun hoofdstad Thaton aan de golf van Martaban onderhielden ze handelscontacten met het Indiase subcontinent en waren zo in aanraking gekomen met het Boeddhisme, vermoedelijk ten tijde van de regeerperiode van de Indiase keizer Ashoka in de 3de eeuw v.Chr.
De Pyu waren afkomstig uit Tibet en het noordoosten van India en hadden zich in het begin van onze jaartelling in Opper-Birma gevestigd.
Ook de Pyu waren aanhangers van het Boeddhisme vermengd met allerlei elementen uit het Hindoeïsme afkomstig uit India.
Nadat in 832 hun hoofdstad Halin was verwoest door Chinese troepen, ontstond er in Opper-Birma een machtsvacuüm waarvan de Birmanen gebruik maakten.
Hun thuisland lag oorspronkelijk in het noordwesten van China in het gebied tussen de Gobi-woestijn en Tibet maar in de loop van de eeuwen waren ze door de Chinezen naar het zuiden gedreven waar ze onderdak hadden gevonden in het Thaise koninkrijk Nan Chao, in de Zuid-Chinese provincie Yunnan.
Na de val van het rijk van de Pyu waren de Birmanen verder naar het zuiden getrokken en hadden zich gevestigd in Kyaukse, een vruchtbare vlakte langs de middenloop van de Ayeyarwady.
In 849 stichtten ze hun hoofdstad Bagan die in het begin slechts bestond uit 19 dorpen maar strategisch gelegen was aan de Ayeyarwady en aan de handelsroutes naar China en India.



De troonsbestijging door Anawrahta (1044 - 1077) vormde het begin van het Eerste Birmaanse Koninkrijk.
Deze was aanhanger van het Hinayana-Boeddhisme maar was niet in het bezit van de Tripitaka zodat hij aan koning Manuha van het Mon-koninkrijk een exemplaar vroeg van deze werken.
Toen deze weigerde werd hun hoofdstad Thaton in 1057 met de grond gelijk gemaakt en de 30.000 inwoners - onder wie de koninklijke familie - werden gevangengenomen en overgebracht naar Bagan.
Anawrahta profiteerde van hun vakbekwaamheid bij het opzetten van een onstuimige tempelbouw die ruim twee eeuwen zou duren.

Eén van de eerste hoogstandjes was de Shwezigon pagode waarvan de bouw door koning Anawrahta in 1059 was gestart en door zijn zoon Kyanzittha in zeven maanden en zeven dagen werd afgewerkt.






In de stoepa zou zich volgens de overlevering een tand en een borstbeen van Boeddha bevinden.
Koning Anawrahta had de relikwieën uit Sri Lanka op een heilige witte olifant laten overkomen en beloofd om een stoepa te bouwen op de plek die de olifant koos om te rusten.

Vermoedelijk wou koning Kyanzittha in 1091 zijn vader overtreffen met de bouw van de Ananda-tempel.




De naam is afgeleid van Ananta Panna dat in het Pali oneindige wijsheid betekent en werd later verbasterd tot Ananda, de naam van een leerling en neef van Boeddha.

“De jonge man was een volgeling van het eerste uur en het was vanuit zijn geheugenschat dat tijdens de eerste boeddhistische synode de woorden van Boeddha in teksten werden gegoten”, zo vertelde Aung San Suu Kyi.

Om ervoor te zorgen dat er nooit meer zoiets moois zou worden gebouwd, liet Kyanzittha de architect van de tempel executeren.
Het bouwwerk liep bij de aardbeving van 1975 aanzienlijke schade op maar werd uitstekend gerestaureerd.
Aan de vier zijden van de centrale kubus waren nissen uitgespaard, met daarin staande Boeddhabeelden van bijna 10 m hoog.



Het waren de boeddha’s van het verleden en het heden, in het noorden Kakusandha, in het oosten Konagamana, in het zuiden Kassapa en in het westen Gautama.
De boeddha’s op het noorden en het zuiden waren origineel, de beelden op het oosten en het westen dateerden uit de 19e eeuw.


Kassapa”, zo vertelde Suu Kyi, “lacht als je hem van ver bekijkt  maar heeft een trieste blik als je er vlak voor gaat staan.”

Maar hoe hij ook kromde, voor en achterwaarts bewoog, de journalist slaagde er niet in het tragikomisch mysterie van de Boeddha op pellicule vast te krijgen.




Onder Kyanzittha (1084-1112) stond Bagan bekend als de stad van de vier miljoen pagoden. Dat aantal was overdreven maar met 13.000 tempels was Bagan één van de grootste religieuze centra in Zuidoost Azië.
Onder koning Narathihapati (1254-1287) trad het verval in.
Om zich te verdedigen tegen de legers van de Mongoolse keizer Kublai Khan, de kleinzoon van de gevreesde Dzjengis, liet deze koning 6000 tempels afbreken en gebruikte het bouwmateriaal om de stad te versterken. Het mocht niet baten.
In 1283 vluchtte de koning weg uit Bagan en vier jaar later viel de stad in de handen van de Mongolen.

De Dhammayangyi-pagode, de meest kolossale tempel van Bagan, en de Gubyaukgyi-pagode en de Hteelominlo-pagode dateren respectievelijk uit het einde van de 12e en het begin van de 13e eeuw.



De val van Bagan luidde een periode van verdeeldheid in.
De Mongolen trokken zich terug en in de daarop volgende 250 jaar was Birma verdeeld in verschillende staatjes die continu met elkaar in oorlog waren.
Halfweg de 16e eeuw maakte koning Tabinshwehti, grondlegger van de Toungoo-dynastie (1531-1752) gebruik van de verzwakking van de koninkrijken van de Shan en de Mon, een gevolg van de voortdurende oorlogen die beide staten met elkaar uitvochten.
Hij veroverde de delta van Ayeyarwady en in 1539 nam hij Bago in, de hoofdstad van de Mon.
Zijn opvolger koning Bayinnaung (1551-1581) versloeg de Shan, nam hun hoofdstad Ava in en verenigde Opper- en Neder-Birma tot één staat.
In 1569 veroverde hij zelfs de Siamese hoofdstad Ayutthaya.
In 1740 verdreven de Mon de Birmanen uit het zuiden en stichtten een eigen koninkrijk met opnieuw als hoofdstad Bago.
In 1752 veroverden ze ook Ava en maakten daarmee een einde aan het Tweede Birmaanse Koninkrijk.

“Weet je nog het vervolg”, vroeg La Dame aan de journalist: “Heb je goed naar mij geluisterd in Mandalay?”
“Niet precies” antwoordde de journalist: “ik weet alleen dat er nog een Derde Birmaanse rijk op komst was”.
“De Konbaung-dynastie” onderbrak ze hem.
“En dat er pingpong werd gespeeld met de hoofdsteden Sagaing, Ava, Amarapura en uiteindelijk Mandalay.
En dat de laatste koningen oorlog begonnen te voeren tegen de Engelsen die ergens op het einde van de 19e eeuw Birma inlijfden binnen hun koloniale wereldmacht.”

“Wat heb je echt geleerd?” vroeg Suu Kyi onverwacht.
“Dat de verschillende stammen - als ik dat zo mag noemen - voortdurend met elkaar overhoop lagen en dat alleen hier en daar een vorst met groot machtsvertoon af en toe een eeuw de rangen kon sluiten binnen de grenzen van het huidige Myanmar.”
“Precies” antwoordde Suu Kyi: ”en de Engelsen hebben deze onderlinge verdeeldheid misbruikt om divide et impera te spelen.
De minderheden kregen zelfbestuur onder het gezag van de traditionele leiders die de soevereiniteit van de Britten erkenden terwijl de Birmanen geen toegang hadden tot het leger dat vooral bestond uit Brits-Indische militairen en soldaten van de bergvolken. Ook de hogere regionen van het ambtenarenkorps bleven voor de Birmanen gesloten.
Deze eeuwenoude vetes en opgekropte frustratie hebben na de onafhankelijkheid het prille ontstaan van een democratische unie genekt waarbij de militairen zich even ongenadig opstelden als de Engelsen maar dan met de Birmanen in de dominante rol.”

“En de monniken?” vroeg de journalist.
“Door het systeem van de donaties, hun initiatieven in onderwijs en gezondheidszorg en vooral door hun hoog moreel gezag hadden ze eeuwenlang een enorm impact dat de militairen hebben onderschat.
Je moet ook weten dat quasi elke Birmaan als kind een aantal weken tot maanden doorbrengt in een Boeddhistisch klooster.
Tijdens het inwijdingsritueel wordt het zoals prins Gautama gekleed in de mooiste gewaden en op een paard (of achter in een auto) naar het klooster gebracht waar het afscheid moet nemen van zijn ouders en zijn haar.








In de verschillende opstanden tegen de militaire junta en vooral in het protest van 2008 dat bloedig werd neergeslagen, speelden de Boeddhistische monniken een belangrijke rol.
Dit laatste treffen was een keerpunt : er werd een nieuwe grondwet aangenomen en verkiezingen georganiseerd en hoewel de monniken zelf niet rechtstreeks aan de verkiezingen konden deelnemen, ontstonden er belangrijke radicaal boeddhistische bewegingen die pleitten voor een zuiver Myanmar, dit wil zeggen verlost van de moslims.
De regering probeerde de monniken aan haar kant te krijgen door deals en ze lieten enkele fundamentalistische leiders vrij zoals de haatprediker Ashin Wirathu uit Mandalay. Hierdoor werden de monniken verdeeld.
“En jij?” vroeg de journalist.
“Ik voelde me als een prinses in een gouden gewaad met aan polsen en enkels telkens een touw dat door vier verschillende paarden naar de vier windstreken werd getrokken: de militairen, mijn eigen partij, de Boeddhistische monniken en de Rohingya met als advocaat het westers establishment.



In welke richting ik ook bewoog, minstens één van mijn ledematen werd eraf gesleurd en als ik niet oplet ga ik eraan.”
“En wat zegt je geloof, de boeddhistische leer hierover?”
“Veel en niet veel” antwoordde de dame : “Hoe luider en scheller de stem weerklinkt van mijn intolerante geloofsgenoten, hoe moeilijker ik de weg vind naar Boeddha.
Op dit ogenblik biedt het beeld van de lijdende Christus een grotere inspiratie voor mij.”
“Of de Nats?” durfde de journalist wat cynisch repliceren.
“Wist je dat Popa Maidaw of de moedergodin een moslim is?


Prinses Theingyi, zuster van koning Manuha, kwam naar Mount Popa om te mediteren en werd er verliefd op prins U Byatta, een moslim van wie ze twee zonen kreeg.
Na de dood van de prins beval koning Anawrahta dat de zonen naar Bagan moesten komen en de prinses stierf van verdriet en werd één van de machtigste nats : Popa Maidaw.
Tot op vandaag wordt er in heel de regio van Mount Popa geen varkensvlees gegeten.”



“Dan moeten we daar naartoe”, zei de journalist opgelucht omdat zijn ongepast grapje toch nog in goede banen viel.
“Ik ben ooit de 777 treden opgeklauterd naar de tempel op de top om wat karma te verdienen” glimlachte Aung San Suu Kyi maar onze bewakers gaan hun veto stellen. Alles wat ook maar 2 millimeter verwijderd is van de orthodox-boeddhistische leer is uit den boze vandaag. Als ze de Rohingya uitgeroeid hebben gaan ze de Nats vervolgen…”

Die avond klommen ze op een heuveltje niet ver van de Damayangyi-pagode, waar 2 Birmese nonnetjes zich net met hun favoriete Boeddha hadden onderhouden.




Ze waren getuige hoe een zacht gloeiende zon, de stoepa’s en pagoden van de Bagaanse heilige grond eerst oranje schilderde, dan zwart gelakt om tenslotte zelf dieprood te verdwijnen in de catacomben van het tempelcomplex.





“En nu grote dame?”
“Ik verlang hevig om het graf van mijn man te bezoeken”, antwoordde Suu Kyi: “het liefst van al zou ik gewoon bij mijn kinderen willen zijn.
Maar ik weet niet of dat wenselijk of mogelijk is.
Toen mijn echtgenoot, die in Groot-Brittannië was achtergebleven, in 1992 aan kanker aan het sterven was, had hij kort voor zijn dood een visum gevraagd om afscheid van mij te kunnen nemen maar dit verzoek was afgewezen.
Ik weigerde naar Engeland af te reizen uit angst dat ik niet meer in haar vaderland zou worden toegelaten.
Ik weet nog altijd niet of dat de juiste beslissing was.
Ik voel me ook schuldig omdat ik mijn kinderen niet meer heb kunnen opvoeden en bijstaan in hun volwassenwording.”
Aung San Suu Kyi huilde.

De journalist zweeg en luisterde en zweeg.
Hij zag haar tranen wegsijpelen tussen de struiken, in de heilige grond waarin de pagoden zich voor eeuwig hadden ingebed.




“Je kinderen vinden hun eigen weg”, zei hij tenslotte zacht : “net zoals hun grootvader en hun moeder dat hebben gedaan.”

“Neem het me niet kwalijk” zei hij, “ik spreek vanuit een vriendelijk hart met je. Ik zie dat je jezelf kwelt, ik zie dat je verdriet hebt. Je zoon, beste man, baart je zorgen en ook mij baart hij zorgen. Aan een ander leven, aan een ander nest is de jonge vogel gewend. Niet uit weerzin en verveling is hij de rijkdom en de stad ontvlucht zoals jij, hij heeft dat alles tegen zijn wil achter moeten laten. Ik vroeg het de rivier, o vriend, vele malen heb ik het hem gevraagd. Maar de rivier lacht, hij lacht me uit, jou en mij lacht hij uit en hij schuddebuikt over onze dwaasheid. Water wil naar water, jeugd wil naar jeugd, je zoon is niet op een plaats waar het hem goed kan gaan. Vraag jij het ook maar aan de rivier, luister maar naar hem!”

Toorn en woede liepen in hem over, schuimden naar zijn vader in vele woeste en boze woorden. Toen liep de jongen weg en pas laat in de avond kwam hij terug. Maar de volgende ochtend was hij verdwenen. Verdwenen was ook een uit tweekleurige bast gevlochten mandje waarin de veerlieden de koperen en zilveren munten bewaarden die ze als veerloon kregen. Verdwenen was ook de boot. De jongen was gevlucht.

Waarover ze nooit hadden gesproken, daarover vertelde hij nu, over zijn tocht naar de stad destijds, over de brandende wond, over zijn jaloezie bij de aanblik van gelukkige vaders, over zijn besef van de dwaasheid van dergelijke wensen, over zijn vergeefse strijd ertegen.

“Was ik naar Engeland teruggekeerd, zou daarmee niet de strijd van mijn vader, mijn eigen strijd over meer dan 30 jaar tevergeefs geweest zijn?
Maar als ik hier blijf, word ik ongetwijfeld het mikpunt van een aanslag : of het nu een losgeslagen moslim is of boeddhist of een doodseskader gesteund door het leger, het maakt niet uit. Hiermee zou ik in de voetsporen treden van mijn vader wat ik eigenlijk helemaal niet wil.”

De journalist zweeg en luisterde en zweeg.

Terwijl hij sprak, lange tijd sprak, terwijl Vasudeva met een stil gezicht luisterde, ervoer Siddhartha Vasudeva’s luisteren nog sterker dan hij het destijds had gevoeld, hij merkte hoe zijn pijn, zijn angsten naar hem overvloeiden, hoe zijn heimelijke hoop naar hem overvloeide en hem van de overzijde weer tegemoetkwam.
Deze toehoorder zijn wond te laten zien was hetzelfde als die in de rivier te baden, tot ze koel was en één met de rivier.

“Wat wil je dan wel Suu Kyi, wat is je doel?” vroeg hij tenslotte.
“Wat is het doel van de zon die elke avond speelt met de kleuren van de stoepa’s? Elke avond hetzelfde en toch net iets anders, schijnbaar zonder finaliteit maar adembenemend mooi in zijn eeuwigdurende fragiliteit.
Telkens opnieuw een moment dat de tijd even lijkt stil te staan, dat alle zonsondergangen in mekaar overvloeien en rusten in één grote nacht. Misschien wil ik gewoon slapen.”
“Ik heb een verrassing voor je”, streelde de journalist haar met zijn stem.

‘s Anderendaags heel vroeg dreven ze statig boven de pagoden van Bagan.


De zon kwam even betoverend uit haar schuilplaats gekropen als ze de vorige nacht was weggezonken.







“Hoger” fluisterde de journalist in het oor van de piloot.



“Hoger” kirde Aung San Suu Kyi van vervoering : “Op naar het Nirwana!”



Diep boog Govinda. Tranen die hij niet opmerkte liepen over zijn oude gezicht, als een vuur brandde in zijn hart het gevoel van innige liefde, van bedeesde verering. Diep boog hij, tot aan de grond, voor de roerloos zittende man, wiens glimlachen hem aan alles herinnerde wat hij in zijn leven ooit had liefgehad, wat ooit in leven waardevol en heilig voor hem was geweest.


Met dank aan :
-Herman Hesse, Siddhartha
-Dominicus-gids Birma
-gebundelde artikels Knack-cruises
-Etienne Hauttekeete die ons in zijn conferenties veel leerde over Myanmar en het Boeddhisme
-Geert voor de coördinatie en het boordjournaal en onze lokale gidsen van wie ik veel heb geleerd
-mijn mede-Myanmar-reizigers omwille van de prachtige trip tesamen
-Lut voor het omzetten van woorden in tekst


Geen opmerkingen:

Een reactie posten