maandag 6 februari 2017

Incredible India, 20-24 januari 2017

Vrijdag 20 januari

Lamahatta was de naam van het dorp waar we iets na tienen werden afgezet.



Het lag vlakbij Peshok Tea Garden en tussen Darjeeling en Kalimpong, informatie die ik rechtstreeks capteerde van de chauffeur want ik had geen enkel oriëntatiepunt tussen de theevelden in de heuvels.




Het ontstaan van thee zou dateren van de tijd dat Prins Dharma een reis van negen jaar maakte door China om er de leer van de Boeddha te verkondigen.
Hij deed de gelofte dat hij onderweg geen moment zou slapen.
Toen hij na drie jaar toch slaperig werd, plukte hij in het voorbijgaan een paar blaadjes van een wilde theeplant en begon erop te kauwen.
De opwekkende eigenschappen van thee werden direct merkbaar en zo kon hij in de zes resterende jaren van zijn tocht toch wakker blijven.
Britse reizigers identificeerden tegen het einde van de 18de eeuw wilde theeplanten in Assam.
Toen de East India Company in 1823 het monopolie op de invoer van Chinese thee en Engeland was kwijtgeraakt, begonnen ze te experimenteren in Assam en later in Darjeeling en begon men van 1840 met de commerciële productie.
De eerste oogsten waren van slechte kwaliteit maar nadat Chinese deskundigen waren aangetrokken om toezicht te houden op de werking, werd Indiase thee steeds belangrijker.
In 2013 was India met 20% van de wereldtheeproductie de nummer twee na China.

Indien trial voor terreinwagens een olympische discipline zou geweest zijn, dan had de chauffeur die het laatste deel van de weg voor zijn rekening nam, zeker goud behaald. Zijn sportieve prestatie woog echter niet op tegen de isolatie van de dieper gelegen dorpen en het leidde niet alleen tot sociale en economische afzondering maar het was ook een barrière voor de reikwijdte van het openbaar gezondheidszorgsysteem.

We werden wat overrompeld in een zaal met meer dan 30 toehoorders waarbij we vooraan achter de tafel moesten plaatsnemen zonder dat we eigenlijk snapten in welk verhaal we terecht zouden komen, laat staan dat we iets zinnigs te zeggen hadden.


In mijn oor werd gefluisterd dat er tot voor kort nauwelijks of geen interventie van de publieke health care sector was en dat de WBVHA een tiental mensen van bestaande voluntaristische organisaties had overgenomen
In het kader van hun “basic health care support”-strategie hadden ze de schaarse bestaande initiatieven gecoördineerd en vooral ook een afstemming gerealiseerd met de overheid van de “block” (een conglomeraat van dorpen à rato van ongeveer 60000 inwoners).
De zitting begon met een korte voorstelling gevolgd door een vurig pleidooi voor het opknappen van het lokale “subcentrum gezondheidszorg” en dit uit de mond van Kiki Raj, de voorzitter/volunteer van het lokale forum dat de verschillende stakeholders rond gezondheidszorg verenigde.

Een uurtje later konden we inderdaad vaststellen dat het gebouwtje behoorlijk afgetakeld was en niet beschikte over stromend water en elektriciteit.





Het was een assistent-vroedvrouw die patiënten preventief ondervroeg/onderzocht en alles noteerde op grote bladen met een excel-filosofie.



Kanker, hypertensie en stroke werden gedepisteerd op basis van de familiale anamnese, gewicht en lengte werden gemeten, bloeddruk afgenomen en de glycemie vastgesteld met een moderne glucosemeter die zich erg ongemakkelijk moet hebben gevoeld in deze healthcare ruïne.
Bij de minste afwijking werden de mensen verwezen naar het centraal “block-hospitaal”, eerder een soort eerstelijnscentrum met een beperkte hospitalisatiecapaciteit.



De speech van de voorzitter duurde te lang en werd voortdurend onderbroken door de Poddaristen die op de klok keken, door onze vragen omdat we er niets van verstonden en door drie mannen die te laat kwamen waarbij we uit reactie van de anderen direct begrepen dat ze belangrijk waren.
Stoelen werden vrijgemaakt en ze werden ons voorgesteld als de drie dokters die verantwoordelijk waren voor hun block.
Na de speech van de blockbaas die simultaan werd vertaald en de verduidelijkende toelichting van Sandip op onze vragen, begrepen we dat de WBVHA, mede op vraag van het blockbestuur, het initiatief genomen had om een assistent vroedvrouw te rekruteren en tewerk te stellen voor de 500 gezinnen van het dorp.
Tegenprestatie van de lokale overheid bestond er in dat het gezondheidscentrum werd opgenomen in het publieke circuit met levering van medicatie en stroomlijning van verwijzingen.
Daarnaast had men een zelfhulpgroep opgericht voor vrouwen en hen een opleiding gegeven rond moeder- en kindzorg, een initiatief dat op korte tijd werd getripleerd.
Belangrijk waren ook de adolescentengroepen waarvoor ze de meest geschikte jongeren uit de school hadden samengebracht en opgeleid om via een twitterstrategie zoveel mogelijk jongeren bewust te maken van problemen als seksualiteit, drugs en andere gezondheidszorgrisico’s.
Een vijftal keer stond iemand recht in de zaal om hierover een getuigenis te geven.

Voor we terug vertrokken hadden we nog een babbel met de drie dokters van de block (niet Maggie) waarbij ze in koor met Poddar het belang aangaven van de samenwerking tussen overheid en ngo.



Het werd even stil toen Bart zich luidop afvroeg of het eigenlijk wel de taak was van een Belgische ngo om tekorten in het Indische overheidssysteem financieel te compenseren.
Ik vond dat hij gelijk had en ik probeerde nog een beetje te zalven door aan te geven dat ik in Congo een overheid had leren kennen die doelbewust niet meer investeerde in gezondheidszorg omdat zij ervan uitging dat de buitenlandse ngo’s alles wel zouden oplossen.
Hier was tenminste nog een vruchtbare samenwerking ontstaan tussen overheid, lokale en buitenlandse ngo’s met als doel de leefomstandigheden en de gezondheid van de “beneficiaries” te verbeteren, wat nog scheen te lukken ook.

Achteraf vroegen Bart en ik ons af of het überhaupt wel de bedoeling kon zijn om met een buitenlandse ngo, een structureel (= permanent) deficit ergens in een ander land te gaan dekken.
Dit gold zeker voor India dat in de voorbije decennia een enorme economische groei had gekend maar paradoxaal nog altijd het meeste armen telde ter wereld.
Misschien moesten we gewoon fungeren als katalysator en enkel geld voorzien voor investeringen of tijdelijke projecten waarbij het toekomstplan kon aantonen dat de vernieuwde en verbeterde situatie duurzaam was.
En dit zou moeten worden onderbouwd door stevige commitments van de stakeholders zodat het gezondheidszorginitiatief op termijn leefbaar zou zijn.
Men kon bijvoorbeeld denken aan een ngo die een gebouw liet opknappen en een veranderingsmanager voorzag voor twee jaar waarbij bv. de overheid er zich toe zou verbinden om, in geval van succesvolle implementatie, een aantal van deze projecten blijvend te financieren.
Op die wijze konden ook bestaande middelen van de ngo worden hergebruikt binnen een vernieuwde omgeving om met een andere populatie een gelijkaardig traject af te leggen.

Eén van de drie dokters had het voortdurend over een nog verder afgelegen dorp bij de Teesta-rivier, waar niks van (preventieve) gezondheidszorg was voorzien, met de impliciete suggestie om hiervoor financiering te voorzien en het als kopie van het Lamahatta-project samen met de WBVHA op te zetten.
In zijn slotwoord werd de chief medical officer ietwat directer door aan te geven dat ze best wel een extra terreinwagen konden gebruiken om alle uithoeken van de heuveldorpen te bereiken.

Tijdens de lunch kwam onvermijdelijk de verloning van artsen ter sprake wat landde op een gemiddelde van € 700 per maand voor de Indiërs en € 12.000 voor de Belgen.
Voor ze zich al te veel gingen voorstellen, gaven Bart en ik snel aan dat een jas in België zeven keer zoveel kostte als in hun moederland om nog te zwijgen van een sandwich en een tas thee.

Gangtok, de hoofdstad van Sikkim, verwelkomde ons met een kleurrijke sliert van omhoog draaiende baantjes tot aan ons Chumbi hotel.






Met toppen van meer dan 6000m was Sikkim de hoogst gelegen deelstaat van India.



Tot de 18de eeuw bestond de bevolking voornamelijk uit Lepchas en Bhutias die afkomstig waren uit Mongolië.
Later vestigden zich grote aantallen Nepalezen in het gebied en zij maakten nu 75% uit van de bevolking.

De heersers van het voormalige koninkrijk Sikkim waren afkomstig uit Oost-Tibet.
De legendarische prins Khye Bumsa vestigde zich in de 13de eeuw in de Chumbi vallei en ging een bloedbroederschap aan met Lepcha leider Thekong Tek.
Na diens dood droegen de Lepcha’s het leiderschap over aan afstammelingen van Bumsa en zo werd Phüntsok Namgyal in 1642 gewijd tot de eerste chögyal (werelds en spiritueel leider) van Sikkim.
In 1717 werd hij vermoord in opdracht van zijn pro Bhutanese halfzuster lady Pedi Wangmo.
Aan het einde van de 18de eeuw maakte Nepal zich meester van grote delen van Sikkim doch ze dienden de veroverde gebieden terug te geven na verlies van de Anglo-Nepalese Oorlog (1814-1816).
Anderzijds diende de chögyal Darjeeling af te staan aan de Britten die er een Hill Station ontwikkelden.
Toen in 1947 een einde kwam aan het Britse gezag, bedong chögyal Namgyal een status als protectoraat. De roep om afschaffing van de monarchie begon echter steeds luider te klinken en in 1975 werd Sikkim een Indiase deelstaat.

Ingepakt met pull en jas en met elk een elektrisch vuurtje in de rug, dineerden we ’s avonds in de kelder van de Chumbi residentie.
Bart en ik legden aan Poddar ons plan voor betreffende de school in Lalgola waarop de baas van WBVHA wat aarzelend reageerde en aangaf dat er in de bouw van zo’n school en in de exploitatie altijd zaken kunnen tegenvallen en dat men voldoende reserve moest inbouwen bij een businessplan.
Hij leerde ons dat in India de “primary school” in feite eindigde na het 4de leerjaar en de “graduate school” zich situeerde tussen het 5de en het 8ste.
In die optiek was het onmiddellijk opstarten van een 5de niet zo evident waardoor in een sterk expanderende school wel eens een aarzeling zou kunnen ontstaan van ouders omdat ze na de primary toch moesten veranderen.

Daarna brainstormden we rond een plan voor de ontwikkeling van een mental health network dat zou beginnen met een assessment van de situatie in West-Bengalen waarvoor Poddar ter documentering iemand voor een dag of zes zou vrijstellen.
Ik zou terugkomen voor minstens drie dagen en er zouden een aantal meetings worden georganiseerd met lokale consultants en vertegenwoordigers van de overheid.
Op basis daarvan zou ook een eerste strategie worden ontwikkeld met een initiële focus op één of twee projecten.
Hierbij gaf ik aan dat het essentieel was dat de WBVHA iemand rekruteerde met de nodige competenties  om ter plaatse het project vorm te geven.
Mijn rol zagen we eerder als mede-developer van de strategie, het design van de projecten en het vormen en coachen van de medewerkers die het zouden uitvoeren. Ik gaf aan dat voor de geestelijke gezondheidszorg de socio-culturele context een belangrijke factor is waarin ik me nog verder moest verdiepen.
Ik was bereid om mee in te staan voor een deel van de financiering van het project.


Zaterdag 21 januari

Het ontbijt ’s anderendaags ’s morgens liep hopeloos uit niet alleen omdat onze lauw geserveerde omelet te lang in de keuken op een bord was blijven plakken maar vooral omdat we begeesterd waren geraakt door een tweede project : het ontwerpen van een eenvoudige softwaretool om gezondheidszorgwerkers te ondersteunen in hun dagelijks werk door een verbeterde standaardisatie en doorstroming van informatie.
Poddar gaf aan dat de status van de elektriciteit en het internet op de meeste plaatsen in Bengalen hiervoor ontoereikend was.
Maar ik zag juist een opportuniteit in een pilootproject op een plaats waar dit wel in orde was om op die manier de bevoegde instanties te overtuigen om in elektriciteitsvoorzieningen en internet te investeren specifiek ook in de hooggelegen of rurale gebieden waar de toestand het slechtst was en die het eigenlijk het meest nodig hadden.
De pc- en software-infrastructuur leek me niet zo’n geweldig probleem: ik kende een firma, “Close the Gap”, die zich bezig hield met recyclage van tablets en pc’s
Ook de opleiding van soms beperkt geschoolden leek me niet onoverbrugbaar als men ziet hoe kinderen van 4 jaar vandaag - analfabeet als ze zijn - zonder handleiding leerden spelen met een tablet.
Ik verwees naar ons project in België, Commpas, waar een software was ontwikkeld om op zeer eenvoudige wijze informatie met betrekking tot beleidsplannen, beleidsinformatie en kwaliteitsbeheer ter beschikking te stellen van hoofdverpleegkundigen en medische diensthoofden.

Poddar vertelde ons nog over de charismatische dokter manager Chaudhuri : hoe hij baanbrekend werk had verricht in de community health care : o.a. laag gekwalificeerden door goede opleiding kwaliteitsvol taken laten overnemen van hoger geschoolden, het runnen van een hospitaal tot het oprichten van een farmaceutisch bedrijf voor het fabriceren van goedkope medicatie.
Hij was uitgegroeid tot een goeroe binnen de internationale community care gemeenschap en stond bekend als outspoken en straight forward.
Iets té volgens de Indiërs want sedert een aantal jaar mocht hij het land niet meer binnen.
In dit verband vroegen we ons af of de traditionele dip na een succes kon te maken hebben met de klassieke weerstand bij verandering gecombineerd met de jaloezie omwille van het succes dan wel met het inflateren van het ego waarbij een deel van de connectiviteit en scherpte van denken en handelen verloren ging.
Poddar stelde voor om de Bangladesh’er samen eens te gaan opzoeken en bij een glas warm water (dus toch niet noodzakelijk voor thee) constateerden we genoegzaam dat het programma voor een volgende trip al grotendeels was gekristalliseerd.


In de voormiddag slenterden we door de grote wandelstraat van Gangtok, die duidelijk afstand nam van de overcrowde, lawaaierige, vuile en (on)welriekende straatjes van de gekende Indische metropolen.





Vanop een hoogte van 1640m, met de Himalaya in onze rug daalden we af naar het Dharma Chakra Centre (Rumtek Monastery) dat de internationale zetel vormde van de Karma Kagyü Sekte.
Het gebouw was een replica van het historische klooster in Tibet dat bij de Chinese overname was verwoest.
Leuk was het contrast tussen de spelende monnikjongetjes op de binnenplaats en de mystieke sereniteit in de tempel als outcome van betoverende kleuren en vormen onder het perpetueel hypnotisch gezang van enkele monniken op een stoel in de zijbeuken.





Ik kocht voor mijn vier kinderen als souvenir een boeddhistisch klokje, misschien in de hoop dat er een belletje zou rinkelen dat er toch iets meer was dan “er is iets meer maar ik weet niet wat.”



De late lunch in een soort Indische McDonald’s in Kalimpong was nog aan het verteren toen een slinger rijstterrassen zich op ons netvlies kwam posteren.



Tegen de avond werden we afgezet in het TRC (Training and Retrait Center) in Jalpaiguri.



Het was geconcipieerd als een residentieel vormingscentrum met opleidingslokalen, een restaurant en een aantal verblijfschalets die plaats boden aan ten hoogste 150 mensen met dien verstande dat men dan uitging van gemeenschappelijke slaapzalen.





De overheid had een programma gefinancierd in het kader van moeder- en kindzorg waarbij ASHA’s werden opgeleid om elementaire opvoeding en gedragsregels voor jonge moeders te laten diffunderen in de gemeenschappen.
De WBVHA had met de steun van de lokale overheid een grond kunnen kopen en twee jaar geleden het gebouw opgetrokken waarvoor men een lening bij de bank kon krijgen op voorwaarde dat Poddar persoonlijk borg had gestaan.
Op dit ogenblik was er nog een exploitatieverlies van ongeveer 20%, operationele kosten en afbetaling lening mee ingerekend.
Wetende dat de looptijd van de lening 5 jaar was en er in toenemende mate gebruik werd gemaakt van de infrastructuur ook door andere organisaties, was een break-even situatie meer dan realistisch.


Zondag 22 januari

De zonsopgang in het Gorumara National Forest Park miste helemaal niet het decor van de Himalaya om zijn collega van Tiger Hill de loef af te steken.




Het duurde lang voor onze koudetest in open jeep beloond werd toen Gautam Mahanta plots 150m rechts in het bos de gigantische kont van een olifant spotte.



En even later werden we vergast op een romantisch onderonsje van een “peacock couple”.



Mahanta was door Poddar gerekruteerd om de infrastructuur van het TRC te beheren en te onderhouden.



Hij was voor het initieel interview grandioos gezakt en Poddar had dr. Kitoki gevraagd om in zijn dorp eens te informeren wat voor iemand die jongen eigenlijk was.
Hij had blijkbaar weinig kansen gekregen en hoe meer men over hem wist en hoe meer men hem bezig zag hoe beslister men koos om hem voor de job te weerhouden.
Inderdaad de man flatteerde absoluut niet bij een eerste contact maar ook Bart en ik hadden onze perceptie van deze positieve jonge gast gaandeweg bijgesteld.
“He does a good job!”.

Na het ontbijt werden we gedropt in een lokale leefgemeenschap van zogenaamde “Tribals” of “Adivasi’s”.
We werden door de vrouwen besprenkeld met water, kregen een derde oog op ons voorhoofd, bloemblaadjes in ons haar en een ruiker vers geplukte flowers als welkom.



Het dorp huisvestte een 22-tal families met gemiddeld 6 personen.
Opvallende afwezigen bij het verwelkomingscomité waren de mannen die naar de market waren om dingen te kopen of te verkopen (of een pintje te drinken), werd uit de vertaalslag gedistilleerd.
De vrouwen van de lokale zelfhulpgroep hadden op school nauwelijks een paar woorden Engels geleerd en spraken een eigen tribaal taaltje, het Sadri dat zelfs de baas van de WBVHA niet kon verstaan; vandaar dat de vertaling soms in drie stappen moest gebeuren: van ons in het Engels naar Poddar, van Poddar in het Hindi of Bengali naar de lokale gezondheidszorgwerker die het dan nog eens vertaalde voor de meisjes in het Sadri.




Het werd helemaal verwarrend toen Poddar zich toch rechtstreeks naar de groep vrouwen richtte blijkbaar in een mengeling van Bengali en Hindi wat de dames toch op één of andere manier konden verstaan.

De zelfhulpgroep was ontstaan rond het project van de rode pomp die pas door de donateur was vrijgegeven mits een initiële storting door het dorp.



Dat geld was geplaatst op een aparte bankrekening en werd elke maand gespijzigd met een supplementaire som vanuit de gemeenschap en beheerd door de vrouwengroep voor nieuwe initiatieven.
Ook voor de installatie van een toilet was een remgeld voorzien van 900 roepie.
Het vooropstellen van een eigen bijdrage in het project had het commitment en het eigenaarschap  vergroot ("we did it") en dit enthousiasme werd gedeeld met andere gemeenschappen zodat niet alleen de pompen maar ook de interne dynamieken zich konden vermenigvuldigen.
Incredible India…!

Bijna alle meisjes werkten ofwel in de tea garden ofwel in de theeverwerkingsfabriek die vlak naast het dorp met hoge prikkeldraad goed was afgeschermd.



Hiermee verdienden ze 80 roepie (1.11 € ) per dag dat als alleenverdiener voor hun familie nauwelijks goed was om te overleven.
Wanneer ze met meerderen arbeid verrichtten, konden ze zich beter handhaven ware het niet dat het grootste deel van het inkomen nog altijd naar voeding ging.
Er was door de overheid een co-financiering voorzien voor de bouw van een stenen huis doch wanneer het geld van de overheid was opgebruikt, kon de familie het supplement niet betalen en bleef de bouw onafgewerkt.



Er waren bijzondere steunmaatregelen vanuit de overheid voor de zogenaamde BPL (Below Poverty Line : income<1.9$/day) doch een aantal mensen kwamen hiervoor terecht of onterecht niet in aanmerking en anderen wisten niet goed welke weg ze moesten volgen om het statuut te verkrijgen.
Op mijn vraag antwoordden ze dat er in het dorp twee tv’s waren, geen radio’s en quasi iedereen had wel een mobiele telefoon.
Mijns inziens bood dit perspectieven voor een verbeterde connectie met de buitenwereld van deze geïsoleerde leefgemeenschappen wanneer bepaalde toepassingen aan het gsm-netwerk konden worden gelinkt.

De tweede, eveneens vrouwelijke zelfhulpgroep enkele dorpen verder, toonde ons een groene pomp die zuiver water genereerde terwijl de vroegere “plas” enkel nog gebruikt werd om te wassen.


De pomp kostte 70.000 roepie en was geleverd op het moment dat er op de bank door de zelfhulpgroep een bedrag was gedeponeerd van 3.000 euro.
Door de maandelijkse bijdrage van 3 roepie per persoon was het saldo opgelopen tot 8.587 roepie wat de voorzitster van de damesclub niet zonder enige fierheid ons kwam tonen in het bankboek.



Bleek dat 5 van de10 dames konden schrijven, de andere 5 niet.
Toen ik polste naar het democratisch proces van leidinggeven, vertelde de voorzitster, terwijl ze vragend rondkeek, dat men haar gevraagd had om de verantwoordelijkheid op te nemen en als ze het niet goed deed was ze gerust bereid een stap opzij te zetten. Haar statement werd gelegitimeerd door overtuigende knikjes die ons authentieker leken dan de members van het Chinese of het Russische Parlement.



Onder impuls van de vrouwenraad had de overheid recent de weg naar hun dorp hersteld.

In het dorp was ook een huis ter beschikking gesteld voor een onderwijsprogramma snit en naad gedurende 6 maand aan 3 dagen in de week met 3 naaimachines.



Ook hier werd de instructeur betaald door de WBVHA en werd een minimaal remgeld gevraagd : 200 roepi “admisson fee” en 100 roepi/persoon voor het volgen van de cursus.
Ook dit werd op een rekening gestort van de dorpsgemeenschap die er initiatieven mee kon nemen.
Op onze vraag wat ze met hun oorlogskas gingen doen, dachten ze aan een handel in champignons of het verkopen van de kleren die ze zelf hadden leren maken.



Verder had een Indische gynaecoloog uit Kolkata geïnvesteerd in het opzetten van een kleinveeboerderij.


In de namiddag waren er een 40-tal vrouwen/leden van deze zelfhulpgroepen op het TRC samengekomen om met ons te debatteren over een aantal issues die voor de community belangrijk waren.
Goede medische zorg was één van hun hoofdbekommernissen doch anderzijds gaven ze aan gemakkelijk toegang te hebben tot het ziekenhuis vlak in hun buurt waar alle zorg inclusief chirurgie gratis werd voorzien. Ze kloegen wel over te lange wachttijden.
We werden vergast op een modeshow waarbij ze aanschoven om hun zelfgemaakte kleren aan ons te tonen zonder dat ze als mannequin ze zelf om hun lenden sloegen hoewel sommigen in die rol niet hadden misstaan.
Bart bedankte de meisjes om hun openheid en om hun bekommernissen met ons te delen.
Hij anticipeerde op de vraag waarom we naar India waren gekomen met het statement dat in deze tijden van onverdraagzaamheid, het respect voor elkaars cultuur, de belangstelling voor wat er in andere gemeenschappen gebeurt en een gevoel van samenhorigheid, belangrijke hefbomen zijn tot vrede (PAZ).


Maandag 23 januari

Toch nog 6 à 7 uur geslapen in een (Indische …) eerste klasse wagon, onderweg van Siliguri naar Kolkata.
Vandaar een goede twee uur rijden naar het Sundarban Social Development Center (SSDC), een Indische ngo die vooral op basis van donaties, gezondheidszorg voorzag voor de dorpen en eilanden in de Sundarban-regio.


Onderweg zagen we hoe men van het hoge waterpeil een deugd had gemaakt om bijna naast elke woning een visvijver uit te graven en rijstvelden aan te leggen.




Onder een verloren gelopen triomfboog reden we het terrein op van de ngo.



Ik had me het Sundarban Social Development Center iets anders voorgesteld dan een conglomeraat van afgetaande gele en paarse gebouwen rond een goed onderhouden tuin waar niemand van gebruik scheen te maken.




Een groep mensen stond buiten te wachten voor de oogkliniek, een hoopgevend begin na het Sint Mary’s verhaal in Varanasi.
Ik legde me gewillig neer bij de min2-sterrenkamer omdat we op een of andere manier de levensomstandigheden van de “low end” populatie moesten delen om met hen te connecteren.



In dat verband had Bart verteld over een Jezuïet die precies om die reden in de favelas was gaan wonen. Maar de inwoners van de sloppenwijk hadden hem beleefd verzocht om weer te vertrekken omdat ze vonden dat hij niet moest proberen om te zijn zoals hen.

Oorspronkelijk had op de locatie een materniteit gestaan, beheerd door de twee stichters van de SSDC, Bhakta en Gopal.
Zij hadden een mail gestuurd naar Guy Raskin die bezig was met “mobile schools” in de favelas, om te vragen of hij zoiets niet kon implementeren in de Sundarban.
Als Kolkata-kenner had Bart in 2004 de twee mannen van SSDC ontmoet.
Het klikte direct en er werden plannen gemaakt voor vernieuwing van de infrastructuur.



Dit leidde in 2007 tot een substantiële uitbreiding van het gebouwencomplex, enerzijds voor de oogkliniek en anderzijds voor de ondervoedingsunit.
De materniteit verdween en vooral de oogkliniek werd in enkele jaren uitgebouwd tot een hoogkwalitatief centrum waar verschillende oftalmologen meerdere keren per week consultatie en operaties kwamen verrichten.

We kregen een rondleiding van Gopal die ons loodste door een overvolle wachtzaal tot aan de inschrijving en de verzekeringsdienst.



Opvallend was dat voor de gewone patiënten nog heel veel manueel werd geregistreerd met een boekhoudkundige verwerking op excel.
Anderzijds had de overheid voor de BPL’s een sociale verzekering voorzien waarbij men verplicht was gebruik te maken van een online programma, EID- en oogidentificatie.


De ambulante oogkliniek was georganiseerd als een stationsnetwerk met op één plaats het meten van het zicht, op een andere de oogdruk en er was een labo om brilglazen te slijpen.



In het centrum van de keten zetelde de oftalmoloog die op basis van de gegevens die hij op papier van alle stations binnenkreeg, een diagnose stelde en een traject voorstelde dat kon gaan van brilglazen, laserbehandeling, cataract- of glaucoomoperatie of zeer gespecialiseerde ingrepen zoals bv. voor netvliesloslating waarvoor ze naar Kolkata moesten.



Gopal probeerde ons als niet-oftalmologen gedurende een kwartier uit te leggen dat ze bijkomend materiaal nodig hadden bij de laser om bepaalde ingrepen te kunnen doen die nu naar Kolkata werden gestuurd.
Hij voegde er aan toe dat op de dertig patiënten die werden doorverwezen er maar twee kapitaalkrachtig genoeg waren om - bij dezelfde oftalmoloog trouwens - de ingreep in Kolkata te laten uitvoeren.
Ook met betrekking tot hun vraag om twee extra operatiezalen te voorzien op de eerste verdieping, kon men zich afvragen of de variabele kost van zo’n ingreep niet al een heel stuk hoger was dan het ontvangen bedrag zodat groei (normaal rendabel in het kader van schaalvergroting) in dit geval alleen maar het deficit zou vergroten.
Anderzijds konden we ons toch niet voorstellen dat al deze minder begoede mensen (die Kolkata niet konden betalen) de kans op vermijden of herstel van blindheid zou worden ontnomen.

In de voedingsunit voor kinderen werden we verzocht onze schoenen uit te doen waarvan ik het nut niet goed begreep, enerzijds omdat dit naar bereiding toe geen essentiële maatregel leek en anderzijds wat grotesk gezien het gebrek aan properheid en hygiëne in de rest van het gebouw.
Op een zaal lagen een 15-tal moeders met kleine kindjes met naast het bed een pancarte met gegevens betreffende het gewicht van het kindje bij de opname, het gewenste gewicht en het actueel gewicht.




De meesten bleven 2 à 3 weken en een bord aan de verpleegpost toonde ons de resultaten.



Zo begeesterd ik was geweest door de zelfzekere blik van de voorzitster van de zelfhulpgroep van Jalpaiguri, zo werd ik gepakt door de lege wat hopeloze blik van de moeder die probeerde haar kindje boven de minimale gewichtsgrens te krijgen.



Er was een keukentje geïnstalleerd met allerlei ingrediënten waar verschillende soorten voeding werden voorbereid op basis van procedures van de WHO.



Tot hiertoe had de ngo “Terre des Hommes” ingestaan voor de werkingskosten van de unit doch dit zou in april afgelopen zijn en in principe niet meer worden verlengd omwille van een “gewijzigde strategie”.
Opnieuw begrepen we hoe men -met in principe tijdelijke financiering- projecten kon opzetten die hoop creëerden voor de kastelozen maar die -indien ze niet landen in een duurzaam traject- de hopeloze situatie van voordien alleen nog maar accentueerden.
Anderzijds kan men ook humanitaire initiatieven niet verplichten ten eeuwigen dagen kosten te dragen voor iets wat eigenlijk behoort tot de verantwoordelijkheid van de overheid.
Maar het kind met ondervoeding heeft natuurlijk geen boodschap aan al die complexe overwegingen.


’s Namiddags liepen we wat verloren in het nabijgelegen dorp, Lakshmikanta Pur en sloten ons aan bij het plaatselijke cricketteam.








’s Avonds waren de twee kopstukken van SSDC niet op de souper-afspraak en we moesten zelf voortdurend informeren bij toevallige voorbijgangers hoe en wanneer en met wie we zouden eten.
Toen we na lang wachten uiteindelijk zelf het kantinepersoneel gemobiliseerd hadden, was het Gopal die bij onze thee met een lauw excuus en grote smile, ons kwam zeggen dat hij een heel belangrijke vergadering had gehad.
Zowel hij als Bhakta hadden uren genegotieerd met de ouders van hun aanstaande schoonzoon en ze waren tot een pre-akkoord gekomen.
We waren blij voor hen maar van de Indische politesse om ons twee uur zonder bericht te laten sudderen begrepen we nog niet veel.


Dinsdag 24 januari

Met een kliniekboot onder een zacht strelend zomerzonnetje van eiland naar eiland varen ergens in de Golf van Bengalen: het klinkt idyllisch.




Ware het niet dat elk jaar 500 inwoners gedood werden door een krokodil, dat de overheid de Bengaalse tijgers wel beschermde maar niet de mensen die daardoor worden aangevallen.




Zo droegen de "locals" een masker tegen hun achterhoofd om hun killers te misleiden.



Ware het niet dat elk jaar in het regenseizoen van juni tot november het grootste deel van de eilanden overstroomde, de fundamenten van de huizen werden aangevreten en dijken werden weggespoeld.
Vooral de natuurramp van 2009 lag nog vers in het geheugen.
Volgens wetenschappers zouden de Sundarban binnen 30 jaar niet meer bestaan en volledig van de kaart zijn geveegd omwille van de opwarming van de aarde.



In deze regio woonden 8 miljoen mensen waarvan 1 miljoen op de 45 bewoonde  eilanden waarvan de meerderheid binnen enkele decennia zouden rondzwerven als ecologische vluchtelingen.
"En weten de mensen dat?" vroeg ik.
"Nee”, antwoordde Bart :”Het enige dat ze zien is, dat er regelmatig overstromingen zijn met telkens opnieuw enorme schade en dat maakt de uitbouw van hun lange termijn initiatieven bijna onmogelijk.”

Het had een idyllisch resort kunnen zijn ware het ook niet dat de eilanden bewoond waren door een zeer arme bevolking met gebrekkig onderwijs en een beperkte toegang tot gezondheidszorg.
Het was precies op dit punt dat de kliniekboot een deel van de kloof naar een menswaardig bestaan wou dichtrijden.



In 2011 werd door PAZ een boot gekocht van een wat oudere man die niet meer in staat was zelf te varen.
Ze betaalden er 30.000 euro voor en nog eens 30.000 euro om het schip op te knappen. Aanvankelijk was het de bedoeling om consultaties te organiseren op de boot doch de grootste ruimte werd ingenomen door  de machinekamer en Bart’s idee om het te organiseren op het dek botste op weerstand van de boot people omdat hierdoor de stabiliteit in het gedrang zou komen.



Er werd dus voor geopteerd om het medisch team naar de eilanden te brengen waar vaak een goede ziel zijn woning voor een dag liet herinrichten tot een zogenaamde “camp” (medische post).
Incredible India..!





Tientallen mensen zaten samengepakt in geïmproviseerde ruimten toen Bhakta, Bart, ik en het medisch team arriveerden.

We werden begroet door Chandra Bose, de Bengaalse vrijheidsstrijder die tijdens de Tweede Wereldoorlog nog had gevochten tegen de Engelsen met steun van Duitsland en Japan.


Op minder dan een half uur werd een geïmproviseerd consultatiesysteem opgezet waarbij volwassenen of kinderen eerst werden gewogen, dan bij de dokter op visite gingen en nadien de voorgeschreven medicatie kwamen ophalen bij een apotheektafeltje.




Alle patiënten beschikten over een groene kartonnen kaart waarop, naar ik vermoed, de medische antecedenten waren gedocumenteerd en waar er bij elk medisch station informatie werd aan toegevoegd.
Als arts was ik gerechtigd een aantal consultaties bij te wonen maar ik begreep niet goed met welk recht de huiseigenaar -die wel de taal van de patiënten sprak- weliswaar in zijn eigen woonkamer aanwezig mocht blijven.



Ik had “exotische pathologie” verwacht gaande van malaria, tuberculose, HIV, en allerlei vreemde infectieziekten verwekt door beesten die alleen in India of de Sundarban voorkwamen.
Het ging echter over een zere schouder (wat volgens de dokter te maken had met het calciumgehalte hoewel er niets gemeten werd), iemand met een huidzwelling bovenaan de borst, iemand met een schildklierzwelling, tranende ogen, een moeder en kind met schurft en iemand met een zere knie voor wie de dokter een soort brace voorschreef.
Een consultatie duurde meestal maar 5 minuten en in het beste geval werd de bloeddruk gemeten of er werd geausculteerd op de borst.
Toch had ik het gevoel dat deze arts met zulke beperkte diagnostische middelen, het niveau haalde van onze gemiddelde huisarts en een belangrijke taak had in enerzijds gezondheidspromotie (waarvoor ook een aparte post was voorzien) en anderzijds een triage tussen eerder banale pathologie en zaken die moesten worden verwezen.
Het volgende plan was om een klein labo te voorzien op de boot waarbij ik me afvroeg waarom men geen gebruik maakte van een glucosemeter zoals in het sub-center van Lamahatta.

De arts werd geassisteerd door een medewerker van SSDC en een maatschappelijk werkster die woonde op het eiland en tussen twee consultaties in voor continuïteit kon zorgen.

Sinds november had de Hans-Foundation voor een half jaar de financiering op zich genomen van de exploitatie, met name vooral de personeelskosten en dit voor 6 dagen per week. 



Vermits er 9 eilanden waren die door de boot werden bediend, deed men op sommige dagen 2 eilanden aan.
Het bedrag voor één dag exploitatie bedroeg 230 euro waarvan 7000 roepi (100€) voor de arts.
De stuurman, de machinekamerman en de klusjesman moesten voltijds worden betaald of de boot nu uitvaarde of niet want anders zouden ze naar een andere job uitkijken.

Aan de patiënten zelf werd een symbolische abonnementsbijdrage gevraagd van 20 roepi.
Tot november was de boot twee dagen per week uitgevaren op kosten van PAZ maar sinds de sponsoring van “Hans”, stond de Vlaamse ngo enkel in voor de onderhoudskosten van het schip.
Bhakta had aan Bart voorgesteld om toch de lopende financiering van 10.000 euro per jaar te continueren en het surplus te sparen voor het moment dat Hans Foundation zou afhaken.

De vraag bleef of in het kader van sustainability, het wel een goed idee was voor PAZ of een andere ngo blijvend een dergelijk deficit op zich te nemen en dan nog maar voor 9 eilanden van de meer dan 45 die bewoond waren in de Sundarban.
In elk geval had het initiatief mij voldoende begeesterd en geraakt om hierop geen simpel antwoord meer te geven.


De eillandbewoners leefden van rijstteelt, visvangst en veeteelt.







Een zonnepaneel was verloren gelopen in dit ruraal oergebied.


Tijdens het regenseizoen trokken veel mannen naar Kolkata om iets bij te verdienen.



Waarom was het nu de tweede opeenvolgende avond dat Bhakta en Gopal niet met ons dineerden? Waarom had men geen presentatie van de werking voorzien en een gestructureerd programma zoals bij vorige bezoeken van PAZ-sympathisanten? Waarom was men bij het herschilderen van de kliniekboot vergeten om PAZ erop te zetten en waren er bij de dokterspost op het Sunderban-eiland twee grote pancartes met van de “Hans Foundation” en niets van de Belgische ngo die al meer dan tien jaar het project ondersteunde? Waarom kwam er maar geen schot in het beloofde bezoek aan het openbaar ziekenhuis?
Het waren vragen en bedenkingen van ons die de onveranderlijk zelfde maaltijd die avond een wat wrange smaak gaven.


Met dank aan :
-Insight Guide India
-Bart Massart, mijn co-fotograaf en reisgezel

Geen opmerkingen:

Een reactie posten