Vrijdag
20 januari
Lamahatta
was de naam van het dorp waar we iets na tienen werden afgezet.
Het
lag vlakbij Peshok Tea Garden en tussen Darjeeling en Kalimpong, informatie die
ik rechtstreeks capteerde van de chauffeur want ik had geen enkel
oriëntatiepunt tussen de theevelden in de heuvels.
Het
ontstaan van thee zou dateren van de tijd dat Prins Dharma een reis van negen
jaar maakte door China om er de leer van de Boeddha te verkondigen.
Hij
deed de gelofte dat hij onderweg geen moment zou slapen.
Toen
hij na drie jaar toch slaperig werd, plukte hij in het voorbijgaan een paar
blaadjes van een wilde theeplant en begon erop te kauwen.
De
opwekkende eigenschappen van thee werden direct merkbaar en zo kon hij in de
zes resterende jaren van zijn tocht toch wakker blijven.
Britse
reizigers identificeerden tegen het einde van de 18de eeuw wilde
theeplanten in Assam.
Toen
de East India Company in 1823 het monopolie op de invoer van Chinese thee en
Engeland was kwijtgeraakt, begonnen ze te experimenteren in Assam en later in
Darjeeling en begon men van 1840 met de commerciële productie.
De
eerste oogsten waren van slechte kwaliteit maar nadat Chinese deskundigen waren
aangetrokken om toezicht te houden op de werking, werd Indiase thee steeds
belangrijker.
In
2013 was India met 20% van de wereldtheeproductie de nummer twee na China.
Indien
trial voor terreinwagens een olympische discipline zou geweest zijn, dan had de
chauffeur die het laatste deel van de weg voor zijn rekening nam, zeker goud
behaald. Zijn sportieve prestatie woog echter niet op tegen de isolatie van de dieper
gelegen dorpen en het leidde niet alleen tot sociale en economische afzondering
maar het was ook een barrière voor de reikwijdte van het openbaar
gezondheidszorgsysteem.
We
werden wat overrompeld in een zaal met meer dan 30 toehoorders waarbij we
vooraan achter de tafel moesten plaatsnemen zonder dat we eigenlijk snapten in
welk verhaal we terecht zouden komen, laat staan dat we iets zinnigs te zeggen
hadden.
In
mijn oor werd gefluisterd dat er tot voor kort nauwelijks of geen interventie
van de publieke health care sector was en dat de WBVHA een tiental mensen van
bestaande voluntaristische organisaties had overgenomen
In
het kader van hun “basic health care support”-strategie hadden ze de schaarse
bestaande initiatieven gecoördineerd en vooral ook een afstemming gerealiseerd
met de overheid van de “block” (een conglomeraat van dorpen à rato van ongeveer
60000 inwoners).
De
zitting begon met een korte voorstelling gevolgd door een vurig pleidooi voor
het opknappen van het lokale “subcentrum gezondheidszorg” en dit uit de mond
van Kiki Raj, de voorzitter/volunteer van het lokale forum dat de verschillende
stakeholders rond gezondheidszorg verenigde.
Een
uurtje later konden we inderdaad vaststellen dat het gebouwtje behoorlijk
afgetakeld was en niet beschikte over stromend water en elektriciteit.
Het
was een assistent-vroedvrouw die patiënten preventief ondervroeg/onderzocht en
alles noteerde op grote bladen met een excel-filosofie.
Kanker,
hypertensie en stroke werden gedepisteerd op basis van de familiale anamnese,
gewicht en lengte werden gemeten, bloeddruk afgenomen en de glycemie
vastgesteld met een moderne glucosemeter die zich erg ongemakkelijk moet hebben
gevoeld in deze healthcare ruïne.
Bij
de minste afwijking werden de mensen verwezen naar het centraal “block-hospitaal”,
eerder een soort eerstelijnscentrum met een beperkte hospitalisatiecapaciteit.
De
speech van de voorzitter duurde te lang en werd voortdurend onderbroken door de
Poddaristen die op de klok keken, door onze vragen omdat we er niets van
verstonden en door drie mannen die te laat kwamen waarbij we uit reactie van de
anderen direct begrepen dat ze belangrijk waren.
Stoelen
werden vrijgemaakt en ze werden ons voorgesteld als de drie dokters die
verantwoordelijk waren voor hun block.
Na
de speech van de blockbaas die simultaan werd vertaald en de verduidelijkende
toelichting van Sandip op onze vragen, begrepen we dat de WBVHA, mede op vraag
van het blockbestuur, het initiatief genomen had om een assistent vroedvrouw te
rekruteren en tewerk te stellen voor de 500 gezinnen van het dorp.
Tegenprestatie
van de lokale overheid bestond er in dat het gezondheidscentrum werd opgenomen
in het publieke circuit met levering van medicatie en stroomlijning van
verwijzingen.
Daarnaast
had men een zelfhulpgroep opgericht voor vrouwen en hen een opleiding gegeven
rond moeder- en kindzorg, een initiatief dat op korte tijd werd getripleerd.
Belangrijk
waren ook de adolescentengroepen waarvoor ze de meest geschikte jongeren uit de
school hadden samengebracht en opgeleid om via een twitterstrategie zoveel mogelijk
jongeren bewust te maken van problemen als seksualiteit, drugs en andere
gezondheidszorgrisico’s.
Een
vijftal keer stond iemand recht in de zaal om hierover een getuigenis te geven.
Voor
we terug vertrokken hadden we nog een babbel met de drie dokters van de block
(niet Maggie) waarbij ze in koor met Poddar het belang aangaven van de samenwerking
tussen overheid en ngo.
Het
werd even stil toen Bart zich luidop afvroeg of het eigenlijk wel de taak was
van een Belgische ngo om tekorten in het Indische overheidssysteem financieel
te compenseren.
Ik
vond dat hij gelijk had en ik probeerde nog een beetje te zalven door aan te
geven dat ik in Congo een overheid had leren kennen die doelbewust niet meer
investeerde in gezondheidszorg omdat zij ervan uitging dat de buitenlandse ngo’s
alles wel zouden oplossen.
Hier
was tenminste nog een vruchtbare samenwerking ontstaan tussen overheid, lokale
en buitenlandse ngo’s met als doel de leefomstandigheden en de gezondheid van
de “beneficiaries” te verbeteren, wat nog scheen te lukken ook.
Achteraf
vroegen Bart en ik ons af of het überhaupt wel de bedoeling kon zijn om met een
buitenlandse ngo, een structureel (= permanent) deficit ergens in een ander
land te gaan dekken.
Dit
gold zeker voor India dat in de voorbije decennia een enorme economische groei
had gekend maar paradoxaal nog altijd het meeste armen telde ter wereld.
Misschien
moesten we gewoon fungeren als katalysator en enkel geld voorzien voor
investeringen of tijdelijke projecten waarbij het toekomstplan kon aantonen dat
de vernieuwde en verbeterde situatie duurzaam was.
En
dit zou moeten worden onderbouwd door stevige commitments van de stakeholders zodat
het gezondheidszorginitiatief op termijn leefbaar zou zijn.
Men
kon bijvoorbeeld denken aan een ngo die een gebouw liet opknappen en een
veranderingsmanager voorzag voor twee jaar waarbij bv. de overheid er zich toe
zou verbinden om, in geval van succesvolle implementatie, een aantal van deze
projecten blijvend te financieren.
Op
die wijze konden ook bestaande middelen van de ngo worden hergebruikt binnen
een vernieuwde omgeving om met een andere populatie een gelijkaardig traject af
te leggen.
Eén
van de drie dokters had het voortdurend over een nog verder afgelegen dorp bij
de Teesta-rivier, waar niks van (preventieve) gezondheidszorg was voorzien, met
de impliciete suggestie om hiervoor financiering te voorzien en het als kopie
van het Lamahatta-project samen met de WBVHA op te zetten.
In
zijn slotwoord werd de chief medical officer ietwat directer door aan te geven
dat ze best wel een extra terreinwagen konden gebruiken om alle uithoeken van
de heuveldorpen te bereiken.
Tijdens
de lunch kwam onvermijdelijk de verloning van artsen ter sprake wat landde op
een gemiddelde van € 700 per maand voor de Indiërs en € 12.000 voor de Belgen.
Voor
ze zich al te veel gingen voorstellen, gaven Bart en ik snel aan dat een jas in
België zeven keer zoveel kostte als in hun moederland om nog te zwijgen van een
sandwich en een tas thee.
Gangtok,
de hoofdstad van Sikkim, verwelkomde ons met een kleurrijke sliert van omhoog
draaiende baantjes tot aan ons Chumbi hotel.
Tot
de 18de eeuw bestond de bevolking voornamelijk uit Lepchas en
Bhutias die afkomstig waren uit Mongolië.
Later
vestigden zich grote aantallen Nepalezen in het gebied en zij maakten nu 75%
uit van de bevolking.
De
heersers van het voormalige koninkrijk Sikkim waren afkomstig uit Oost-Tibet.
De
legendarische prins Khye Bumsa vestigde zich in de 13de eeuw in de
Chumbi vallei en ging een bloedbroederschap aan met Lepcha leider Thekong Tek.
Na
diens dood droegen de Lepcha’s het leiderschap over aan afstammelingen van
Bumsa en zo werd Phüntsok Namgyal in 1642 gewijd tot de eerste chögyal (werelds
en spiritueel leider) van Sikkim.
In
1717 werd hij vermoord in opdracht van zijn pro Bhutanese halfzuster lady Pedi
Wangmo.
Aan
het einde van de 18de eeuw maakte Nepal zich meester van grote delen
van Sikkim doch ze dienden de veroverde gebieden terug te geven na verlies van
de Anglo-Nepalese Oorlog (1814-1816).
Anderzijds
diende de chögyal Darjeeling af te staan aan de Britten die er een Hill Station
ontwikkelden.
Toen
in 1947 een einde kwam aan het Britse gezag, bedong chögyal Namgyal een status
als protectoraat. De roep om afschaffing van de monarchie begon echter steeds
luider te klinken en in 1975 werd Sikkim een Indiase deelstaat.
Ingepakt
met pull en jas en met elk een elektrisch vuurtje in de rug, dineerden we ’s
avonds in de kelder van de Chumbi residentie.
Bart
en ik legden aan Poddar ons plan voor betreffende de school in Lalgola waarop
de baas van WBVHA wat aarzelend reageerde en aangaf dat er in de bouw van zo’n
school en in de exploitatie altijd zaken kunnen tegenvallen en dat men
voldoende reserve moest inbouwen bij een businessplan.
Hij
leerde ons dat in India de “primary school” in feite eindigde na het 4de
leerjaar en de “graduate school” zich situeerde tussen het 5de en
het 8ste.
In
die optiek was het onmiddellijk opstarten van een 5de niet zo
evident waardoor in een sterk expanderende school wel eens een aarzeling zou
kunnen ontstaan van ouders omdat ze na de primary toch moesten veranderen.
Daarna
brainstormden we rond een plan voor de ontwikkeling van een mental health
network dat zou beginnen met een assessment van de situatie in West-Bengalen
waarvoor Poddar ter documentering iemand voor een dag of zes zou vrijstellen.
Ik
zou terugkomen voor minstens drie dagen en er zouden een aantal meetings worden
georganiseerd met lokale consultants en vertegenwoordigers van de overheid.
Op
basis daarvan zou ook een eerste strategie worden ontwikkeld met een initiële focus
op één of twee projecten.
Hierbij
gaf ik aan dat het essentieel was dat de WBVHA iemand rekruteerde met de nodige
competenties om ter plaatse het project
vorm te geven.
Mijn
rol zagen we eerder als mede-developer van de strategie, het design van de
projecten en het vormen en coachen van de medewerkers die het zouden uitvoeren.
Ik gaf aan dat voor de geestelijke gezondheidszorg de socio-culturele context
een belangrijke factor is waarin ik me nog verder moest verdiepen.
Ik
was bereid om mee in te staan voor een deel van de financiering van het
project.
Zaterdag
21 januari
Het
ontbijt ’s anderendaags ’s morgens liep hopeloos uit niet alleen omdat onze
lauw geserveerde omelet te lang in de keuken op een bord was blijven plakken
maar vooral omdat we begeesterd waren geraakt door een tweede project : het
ontwerpen van een eenvoudige softwaretool om gezondheidszorgwerkers te ondersteunen
in hun dagelijks werk door een verbeterde standaardisatie en doorstroming van
informatie.
Poddar
gaf aan dat de status van de elektriciteit en het internet op de meeste
plaatsen in Bengalen hiervoor ontoereikend was.
Maar
ik zag juist een opportuniteit in een pilootproject op een plaats waar dit wel
in orde was om op die manier de bevoegde instanties te overtuigen om in
elektriciteitsvoorzieningen en internet te investeren specifiek ook in de
hooggelegen of rurale gebieden waar de toestand het slechtst was en die het
eigenlijk het meest nodig hadden.
De
pc- en software-infrastructuur leek me niet zo’n geweldig probleem: ik kende
een firma, “Close the Gap”, die zich bezig hield met recyclage van tablets en
pc’s
Ook
de opleiding van soms beperkt geschoolden leek me niet onoverbrugbaar als men
ziet hoe kinderen van 4 jaar vandaag - analfabeet als ze zijn - zonder
handleiding leerden spelen met een tablet.
Ik
verwees naar ons project in België, Commpas, waar een software was ontwikkeld
om op zeer eenvoudige wijze informatie met betrekking tot beleidsplannen,
beleidsinformatie en kwaliteitsbeheer ter beschikking te stellen van
hoofdverpleegkundigen en medische diensthoofden.
Poddar
vertelde ons nog over de charismatische dokter manager Chaudhuri : hoe hij
baanbrekend werk had verricht in de community health care : o.a. laag
gekwalificeerden door goede opleiding kwaliteitsvol taken laten overnemen van
hoger geschoolden, het runnen van een hospitaal tot het oprichten van een
farmaceutisch bedrijf voor het fabriceren van goedkope medicatie.
Hij
was uitgegroeid tot een goeroe binnen de internationale community care
gemeenschap en stond bekend als outspoken en straight forward.
Iets
té volgens de Indiërs want sedert een aantal jaar mocht hij het land niet meer
binnen.
In
dit verband vroegen we ons af of de traditionele dip na een succes kon te maken
hebben met de klassieke weerstand bij verandering gecombineerd met de jaloezie
omwille van het succes dan wel met het inflateren van het ego waarbij een deel
van de connectiviteit en scherpte van denken en handelen verloren ging.
Poddar
stelde voor om de Bangladesh’er samen eens te gaan opzoeken en bij een glas
warm water (dus toch niet noodzakelijk voor thee) constateerden we genoegzaam
dat het programma voor een volgende trip al grotendeels was gekristalliseerd.
In
de voormiddag slenterden we door de grote wandelstraat van Gangtok, die
duidelijk afstand nam van de overcrowde, lawaaierige, vuile en (on)welriekende
straatjes van de gekende Indische metropolen.
Vanop
een hoogte van 1640m, met de Himalaya in onze rug daalden we af naar het Dharma
Chakra Centre (Rumtek Monastery) dat de internationale zetel vormde van de
Karma Kagyü Sekte.
Het
gebouw was een replica van het historische klooster in Tibet dat bij de Chinese
overname was verwoest.
Leuk
was het contrast tussen de spelende monnikjongetjes op de binnenplaats en de
mystieke sereniteit in de tempel als outcome van betoverende kleuren en vormen
onder het perpetueel hypnotisch gezang van enkele monniken op een stoel in de
zijbeuken.
Ik
kocht voor mijn vier kinderen als souvenir een boeddhistisch klokje, misschien
in de hoop dat er een belletje zou rinkelen dat er toch iets meer was dan “er
is iets meer maar ik weet niet wat.”
De
late lunch in een soort Indische McDonald’s in Kalimpong was nog aan het
verteren toen een slinger rijstterrassen zich op ons netvlies kwam posteren.
Het
was geconcipieerd als een residentieel vormingscentrum met opleidingslokalen,
een restaurant en een aantal verblijfschalets die plaats boden aan ten hoogste
150 mensen met dien verstande dat men dan uitging van gemeenschappelijke slaapzalen.
De
overheid had een programma gefinancierd in het kader van moeder- en kindzorg
waarbij ASHA’s werden opgeleid om elementaire opvoeding en gedragsregels voor
jonge moeders te laten diffunderen in de gemeenschappen.
De
WBVHA had met de steun van de lokale overheid een grond kunnen kopen en twee
jaar geleden het gebouw opgetrokken waarvoor men een lening bij de bank kon
krijgen op voorwaarde dat Poddar persoonlijk borg had gestaan.
Op
dit ogenblik was er nog een exploitatieverlies van ongeveer 20%, operationele
kosten en afbetaling lening mee ingerekend.
Wetende
dat de looptijd van de lening 5 jaar was en er in toenemende mate gebruik werd
gemaakt van de infrastructuur ook door andere organisaties, was een break-even
situatie meer dan realistisch.
Zondag
22 januari
De
zonsopgang in het Gorumara National Forest Park miste helemaal niet het decor
van de Himalaya om zijn collega van Tiger Hill de loef af te steken.
Het
duurde lang voor onze koudetest in open jeep beloond werd toen Gautam Mahanta
plots 150m rechts in het bos de gigantische kont van een olifant spotte.
Hij
was voor het initieel interview grandioos gezakt en Poddar had dr. Kitoki
gevraagd om in zijn dorp eens te informeren wat voor iemand die jongen
eigenlijk was.
Hij
had blijkbaar weinig kansen gekregen en hoe meer men over hem wist en hoe meer
men hem bezig zag hoe beslister men koos om hem voor de job te weerhouden.
Inderdaad
de man flatteerde absoluut niet bij een eerste contact maar ook Bart en ik
hadden onze perceptie van deze positieve jonge gast gaandeweg bijgesteld.
“He does a good job!”.
Na
het ontbijt werden we gedropt in een lokale leefgemeenschap van zogenaamde “Tribals”
of “Adivasi’s”.
We
werden door de vrouwen besprenkeld met water, kregen een derde oog op ons
voorhoofd, bloemblaadjes in ons haar en een ruiker vers geplukte flowers als
welkom.
Het
dorp huisvestte een 22-tal families met gemiddeld 6 personen.
Opvallende
afwezigen bij het verwelkomingscomité waren de mannen die naar de market waren
om dingen te kopen of te verkopen (of een pintje te drinken), werd uit de
vertaalslag gedistilleerd.
De
vrouwen van de lokale zelfhulpgroep hadden op school nauwelijks een paar
woorden Engels geleerd en spraken een eigen tribaal taaltje, het Sadri dat
zelfs de baas van de WBVHA niet kon verstaan; vandaar dat de vertaling soms in
drie stappen moest gebeuren: van ons in het Engels naar Poddar, van Poddar in
het Hindi of Bengali naar de lokale gezondheidszorgwerker die het dan nog eens
vertaalde voor de meisjes in het Sadri.
Het
werd helemaal verwarrend toen Poddar zich toch rechtstreeks naar de groep vrouwen
richtte blijkbaar in een mengeling van Bengali en Hindi wat de dames toch op
één of andere manier konden verstaan.
De
zelfhulpgroep was ontstaan rond het project van de rode pomp die pas door de
donateur was vrijgegeven mits een initiële storting door het dorp.
Dat
geld was geplaatst op een aparte bankrekening en werd elke maand gespijzigd met
een supplementaire som vanuit de gemeenschap en beheerd door de vrouwengroep
voor nieuwe initiatieven.
Ook voor de installatie van een toilet was een remgeld voorzien van 900 roepie.
Het vooropstellen van een eigen bijdrage in het project had het commitment en het eigenaarschap vergroot ("we did it") en dit enthousiasme werd gedeeld met andere gemeenschappen zodat niet alleen de pompen maar ook de interne dynamieken zich konden vermenigvuldigen.
Het vooropstellen van een eigen bijdrage in het project had het commitment en het eigenaarschap vergroot ("we did it") en dit enthousiasme werd gedeeld met andere gemeenschappen zodat niet alleen de pompen maar ook de interne dynamieken zich konden vermenigvuldigen.
Incredible
India…!
Bijna
alle meisjes werkten ofwel in de tea garden ofwel in de theeverwerkingsfabriek
die vlak naast het dorp met hoge prikkeldraad goed was afgeschermd.
Hiermee
verdienden ze 80 roepie (1.11 € ) per dag dat als alleenverdiener voor hun
familie nauwelijks goed was om te overleven.
Wanneer
ze met meerderen arbeid verrichtten, konden ze zich beter handhaven ware het
niet dat het grootste deel van het inkomen nog altijd naar voeding ging.
Er
was door de overheid een co-financiering voorzien voor de bouw van een stenen
huis doch wanneer het geld van de overheid was opgebruikt, kon de familie het
supplement niet betalen en bleef de bouw onafgewerkt.
Er
waren bijzondere steunmaatregelen vanuit de overheid voor de zogenaamde BPL
(Below Poverty Line : income<1.9$/day) doch een aantal mensen kwamen
hiervoor terecht of onterecht niet in aanmerking en anderen wisten niet goed
welke weg ze moesten volgen om het statuut te verkrijgen.
Op
mijn vraag antwoordden ze dat er in het dorp twee tv’s waren, geen radio’s en
quasi iedereen had wel een mobiele telefoon.
Mijns
inziens bood dit perspectieven voor een verbeterde connectie met de
buitenwereld van deze geïsoleerde leefgemeenschappen wanneer bepaalde
toepassingen aan het gsm-netwerk konden worden gelinkt.
De
tweede, eveneens vrouwelijke zelfhulpgroep enkele dorpen verder, toonde ons een
groene pomp die zuiver water genereerde terwijl de vroegere “plas” enkel nog
gebruikt werd om te wassen.
Door
de maandelijkse bijdrage van 3 roepie per persoon was het saldo opgelopen tot
8.587 roepie wat de voorzitster van de damesclub niet zonder enige fierheid ons
kwam tonen in het bankboek.
Bleek
dat 5 van de10 dames konden schrijven, de andere 5 niet.
Toen
ik polste naar het democratisch proces van leidinggeven, vertelde de
voorzitster, terwijl ze vragend rondkeek, dat men haar gevraagd had om de
verantwoordelijkheid op te nemen en als ze het niet goed deed was ze gerust
bereid een stap opzij te zetten. Haar statement werd gelegitimeerd door
overtuigende knikjes die ons authentieker leken dan de members van het Chinese
of het Russische Parlement.
Onder
impuls van de vrouwenraad had de overheid recent de weg naar hun dorp hersteld.
In
het dorp was ook een huis ter beschikking gesteld voor een onderwijsprogramma
snit en naad gedurende 6 maand aan 3 dagen in de week met 3 naaimachines.
Ook
hier werd de instructeur betaald door de WBVHA en werd een minimaal remgeld
gevraagd : 200 roepi “admisson fee” en 100 roepi/persoon voor het volgen van de
cursus.
Ook
dit werd op een rekening gestort van de dorpsgemeenschap die er initiatieven
mee kon nemen.
Op
onze vraag wat ze met hun oorlogskas gingen doen, dachten ze aan een handel in
champignons of het verkopen van de kleren die ze zelf hadden leren maken.
Verder
had een Indische gynaecoloog uit Kolkata geïnvesteerd in het opzetten van een
kleinveeboerderij.
In
de namiddag waren er een 40-tal vrouwen/leden van deze zelfhulpgroepen op het TRC
samengekomen om met ons te debatteren over een aantal issues die voor de
community belangrijk waren.
Goede
medische zorg was één van hun hoofdbekommernissen doch anderzijds gaven ze aan gemakkelijk
toegang te hebben tot het ziekenhuis vlak in hun buurt waar alle zorg inclusief
chirurgie gratis werd voorzien. Ze kloegen wel over te lange wachttijden.
We
werden vergast op een modeshow waarbij ze aanschoven om hun zelfgemaakte kleren
aan ons te tonen zonder dat ze als mannequin ze zelf om hun lenden sloegen
hoewel sommigen in die rol niet hadden misstaan.
Bart
bedankte de meisjes om hun openheid en om hun bekommernissen met ons te delen.
Hij
anticipeerde op de vraag waarom we naar India waren gekomen met het statement
dat in deze tijden van onverdraagzaamheid, het respect voor elkaars cultuur, de
belangstelling voor wat er in andere gemeenschappen gebeurt en een gevoel van
samenhorigheid, belangrijke hefbomen zijn tot vrede (PAZ).
Maandag
23 januari
Toch
nog 6 à 7 uur geslapen in een (Indische …) eerste klasse wagon, onderweg van
Siliguri naar Kolkata.
Vandaar
een goede twee uur rijden naar het Sundarban Social Development Center (SSDC),
een Indische ngo die vooral op basis van donaties, gezondheidszorg voorzag voor
de dorpen en eilanden in de Sundarban-regio.
Onderweg
zagen we hoe men van het hoge waterpeil een deugd had gemaakt om bijna naast
elke woning een visvijver uit te graven en rijstvelden aan te leggen.
Onder
een verloren gelopen triomfboog reden we het terrein op van de ngo.
Ik
had me het Sundarban Social Development Center iets anders voorgesteld dan een
conglomeraat van afgetaande gele en paarse gebouwen rond een goed onderhouden
tuin waar niemand van gebruik scheen te maken.
Een groep mensen stond buiten te wachten voor de oogkliniek, een hoopgevend begin na
het Sint Mary’s verhaal in Varanasi.
Ik
legde me gewillig neer bij de min2-sterrenkamer omdat we op een of andere
manier de levensomstandigheden van de “low end” populatie moesten delen om met
hen te connecteren.
In
dat verband had Bart verteld over een Jezuïet die precies om die reden in de
favelas was gaan wonen. Maar de inwoners van de sloppenwijk hadden hem beleefd
verzocht om weer te vertrekken omdat ze vonden dat hij niet moest proberen om
te zijn zoals hen.
Oorspronkelijk
had op de locatie een materniteit gestaan, beheerd door de twee stichters van
de SSDC, Bhakta en Gopal.
Zij
hadden een mail gestuurd naar Guy Raskin die bezig was met “mobile schools” in
de favelas, om te vragen of hij zoiets niet kon implementeren in de Sundarban.
Als
Kolkata-kenner had Bart in 2004 de twee mannen van SSDC ontmoet.
Dit
leidde in 2007 tot een substantiële uitbreiding van het gebouwencomplex,
enerzijds voor de oogkliniek en anderzijds voor de ondervoedingsunit.
De
materniteit verdween en vooral de oogkliniek werd in enkele jaren uitgebouwd
tot een hoogkwalitatief centrum waar verschillende oftalmologen meerdere keren
per week consultatie en operaties kwamen verrichten.
We
kregen een rondleiding van Gopal die ons loodste door een overvolle wachtzaal
tot aan de inschrijving en de verzekeringsdienst.
Opvallend
was dat voor de gewone patiënten nog heel veel manueel werd geregistreerd met
een boekhoudkundige verwerking op excel.
Anderzijds
had de overheid voor de BPL’s een sociale verzekering voorzien waarbij men
verplicht was gebruik te maken van een online programma, EID- en
oogidentificatie.
De
ambulante oogkliniek was georganiseerd als een stationsnetwerk met op één
plaats het meten van het zicht, op een andere de oogdruk en er was een labo om
brilglazen te slijpen.
In
het centrum van de keten zetelde de oftalmoloog die op basis van de gegevens
die hij op papier van alle stations binnenkreeg, een diagnose stelde en een
traject voorstelde dat kon gaan van brilglazen, laserbehandeling, cataract- of
glaucoomoperatie of zeer gespecialiseerde ingrepen zoals bv. voor
netvliesloslating waarvoor ze naar Kolkata moesten.
Gopal
probeerde ons als niet-oftalmologen gedurende een kwartier uit te leggen dat ze
bijkomend materiaal nodig hadden bij de laser om bepaalde ingrepen te kunnen
doen die nu naar Kolkata werden gestuurd.
Hij
voegde er aan toe dat op de dertig patiënten die werden doorverwezen er maar
twee kapitaalkrachtig genoeg waren om - bij dezelfde oftalmoloog trouwens - de
ingreep in Kolkata te laten uitvoeren.
Ook met betrekking
tot hun vraag om twee extra operatiezalen te voorzien op de eerste verdieping,
kon men zich afvragen of de variabele kost van zo’n ingreep niet al een heel
stuk hoger was dan het ontvangen bedrag zodat groei (normaal rendabel in het
kader van schaalvergroting) in dit geval alleen maar het deficit zou vergroten.Anderzijds konden we ons toch niet voorstellen dat al deze minder begoede mensen (die Kolkata niet konden betalen) de kans op vermijden of herstel van blindheid zou worden ontnomen.
In
de voedingsunit voor kinderen werden we verzocht onze schoenen uit te doen
waarvan ik het nut niet goed begreep, enerzijds omdat dit naar bereiding toe
geen essentiële maatregel leek en anderzijds wat grotesk gezien het gebrek aan
properheid en hygiëne in de rest van het gebouw.
Op
een zaal lagen een 15-tal moeders met kleine kindjes met naast het bed een
pancarte met gegevens betreffende het gewicht van het kindje bij de opname, het
gewenste gewicht en het actueel gewicht.
Zo
begeesterd ik was geweest door de zelfzekere blik van de voorzitster van de
zelfhulpgroep van Jalpaiguri, zo werd ik gepakt door de lege wat hopeloze blik
van de moeder die probeerde haar kindje boven de minimale gewichtsgrens te
krijgen.
Er
was een keukentje geïnstalleerd met allerlei ingrediënten waar verschillende
soorten voeding werden voorbereid op basis van procedures van de WHO.
Tot
hiertoe had de ngo “Terre des Hommes” ingestaan voor de werkingskosten van de
unit doch dit zou in april afgelopen zijn en in principe niet meer worden
verlengd omwille van een “gewijzigde strategie”.
Opnieuw
begrepen we hoe men -met in principe tijdelijke financiering- projecten kon
opzetten die hoop creëerden voor de kastelozen maar die -indien ze niet landen
in een duurzaam traject- de hopeloze situatie van voordien alleen nog maar
accentueerden.
Anderzijds
kan men ook humanitaire initiatieven niet verplichten ten eeuwigen dagen kosten
te dragen voor iets wat eigenlijk behoort tot de verantwoordelijkheid van de
overheid.
Maar
het kind met ondervoeding heeft natuurlijk geen boodschap aan al die complexe
overwegingen.
’s
Avonds waren de twee kopstukken van SSDC niet op de souper-afspraak en we
moesten zelf voortdurend informeren bij toevallige voorbijgangers hoe en wanneer
en met wie we zouden eten.
Toen
we na lang wachten uiteindelijk zelf het kantinepersoneel gemobiliseerd hadden,
was het Gopal die bij onze thee met een lauw excuus en grote smile, ons kwam
zeggen dat hij een heel belangrijke vergadering had gehad.
Zowel
hij als Bhakta hadden uren genegotieerd met de ouders van hun aanstaande
schoonzoon en ze waren tot een pre-akkoord gekomen.
We
waren blij voor hen maar van de Indische politesse om ons twee uur zonder
bericht te laten sudderen begrepen we nog niet veel.
Dinsdag
24 januari
Met
een kliniekboot onder een zacht strelend zomerzonnetje van eiland naar eiland
varen ergens in de Golf van Bengalen: het klinkt idyllisch.
Ware
het niet dat elk jaar 500 inwoners gedood werden door een krokodil, dat de
overheid de Bengaalse tijgers wel beschermde maar niet de mensen die daardoor
worden aangevallen.
Zo
droegen de "locals" een masker tegen hun achterhoofd om hun killers
te misleiden.
Ware
het niet dat elk jaar in het regenseizoen van juni tot november het grootste deel
van de eilanden overstroomde, de fundamenten van de huizen werden aangevreten
en dijken werden weggespoeld.
Vooral
de natuurramp van 2009 lag nog vers in het geheugen.
Volgens
wetenschappers zouden de Sundarban binnen 30 jaar niet meer bestaan en volledig van de kaart zijn geveegd omwille van de opwarming van de aarde.
In deze regio woonden 8 miljoen mensen waarvan 1 miljoen op de 45 bewoonde eilanden waarvan de meerderheid binnen enkele decennia zouden rondzwerven als
ecologische vluchtelingen.
"Nee”, antwoordde Bart :”Het enige dat ze zien is, dat er regelmatig overstromingen
zijn met
telkens opnieuw
enorme schade
en dat maakt de uitbouw van hun lange termijn initiatieven
bijna onmogelijk.”
Het
had een idyllisch resort kunnen zijn ware het ook niet dat de eilanden bewoond waren
door een zeer arme bevolking met gebrekkig onderwijs en een beperkte toegang
tot gezondheidszorg.
Het
was precies op dit punt dat de kliniekboot een deel van de kloof naar een
menswaardig bestaan wou dichtrijden.
In
2011 werd door PAZ een boot gekocht van een wat oudere man die niet meer in
staat was zelf te varen.
Ze
betaalden er 30.000 euro voor en nog eens 30.000 euro om het schip op te
knappen. Aanvankelijk was het de bedoeling om consultaties te organiseren op de
boot doch de grootste ruimte werd ingenomen door de machinekamer en Bart’s idee om het te
organiseren op het dek botste op weerstand van de boot people omdat hierdoor de
stabiliteit in het gedrang zou komen.
Er
werd dus voor geopteerd om het medisch team naar de eilanden te brengen waar
vaak een goede ziel zijn woning voor een dag liet herinrichten tot een
zogenaamde “camp” (medische post).
Tientallen
mensen zaten samengepakt in geïmproviseerde ruimten toen Bhakta, Bart, ik en
het medisch team arriveerden.
We
werden begroet door Chandra Bose, de Bengaalse vrijheidsstrijder die tijdens de
Tweede Wereldoorlog nog had gevochten tegen de Engelsen met steun van Duitsland
en Japan.
Op
minder dan een half uur werd een geïmproviseerd consultatiesysteem opgezet
waarbij volwassenen of kinderen eerst werden gewogen, dan bij de dokter op
visite gingen en nadien de voorgeschreven medicatie kwamen ophalen bij een
apotheektafeltje.
Alle
patiënten beschikten over een groene kartonnen kaart waarop, naar ik vermoed,
de medische antecedenten waren gedocumenteerd en waar er bij elk medisch
station informatie werd aan toegevoegd.
Als
arts was ik gerechtigd een aantal consultaties bij te wonen maar ik begreep
niet goed met welk recht de huiseigenaar -die wel de taal van de patiënten
sprak- weliswaar in zijn eigen woonkamer aanwezig mocht blijven.
Ik
had “exotische pathologie” verwacht gaande van malaria, tuberculose, HIV, en
allerlei vreemde infectieziekten verwekt door beesten die alleen in India of de
Sundarban voorkwamen.
Het
ging echter over een zere schouder (wat volgens de dokter te maken had met het
calciumgehalte hoewel er niets gemeten werd), iemand met een huidzwelling
bovenaan de borst, iemand met een schildklierzwelling, tranende ogen, een
moeder en kind met schurft en iemand met een zere knie voor wie de dokter een
soort brace voorschreef.
Een
consultatie duurde meestal maar 5 minuten en in het beste geval werd de
bloeddruk gemeten of er werd geausculteerd op de borst.
Toch
had ik het gevoel dat deze arts met zulke beperkte diagnostische middelen, het
niveau haalde van onze gemiddelde huisarts en een belangrijke taak had in
enerzijds gezondheidspromotie (waarvoor ook een aparte post was voorzien) en
anderzijds een triage tussen eerder banale pathologie en zaken die moesten
worden verwezen.
Het
volgende plan was om een klein labo te voorzien op de boot waarbij ik me
afvroeg waarom men geen gebruik maakte van een glucosemeter zoals in het
sub-center van Lamahatta.
De
arts werd geassisteerd door een medewerker van SSDC en een maatschappelijk
werkster die woonde op het eiland en tussen twee consultaties in voor
continuïteit kon zorgen.
Sinds
november had de Hans-Foundation voor een half jaar de financiering op zich
genomen van de exploitatie, met name vooral de personeelskosten en dit voor 6
dagen per week.
Vermits er 9 eilanden waren die door de boot werden bediend,
deed men op sommige dagen 2 eilanden aan.
Het
bedrag voor één dag exploitatie bedroeg 230 euro waarvan 7000 roepi (100€) voor
de arts.
De
stuurman, de machinekamerman en de klusjesman moesten voltijds worden betaald
of de boot nu uitvaarde of niet want anders zouden ze naar een andere job
uitkijken.
Aan
de patiënten zelf werd een symbolische abonnementsbijdrage gevraagd van 20
roepi.
Tot
november was de boot twee dagen per week uitgevaren op kosten van PAZ maar
sinds de sponsoring van “Hans”, stond de Vlaamse ngo enkel in voor de onderhoudskosten
van het schip.
Bhakta
had aan Bart voorgesteld om toch de lopende financiering van 10.000 euro per
jaar te continueren en het surplus te sparen voor het moment dat Hans
Foundation zou afhaken.
De
vraag bleef of in het kader van sustainability, het wel een goed idee was voor
PAZ of een andere ngo blijvend een dergelijk deficit op zich te nemen en dan
nog maar voor 9 eilanden van de meer dan 45 die bewoond waren in de Sundarban.
In
elk geval had het initiatief mij voldoende begeesterd en geraakt om hierop geen
simpel antwoord meer te geven.
De
eillandbewoners leefden van rijstteelt, visvangst en veeteelt.
Waarom
was het nu de tweede opeenvolgende avond dat Bhakta en Gopal niet met ons
dineerden? Waarom had men geen presentatie van de werking voorzien en een
gestructureerd programma zoals bij vorige bezoeken van PAZ-sympathisanten?
Waarom was men bij het herschilderen van de kliniekboot vergeten om PAZ erop te
zetten en waren er bij de dokterspost op het Sunderban-eiland twee grote
pancartes met van de “Hans Foundation” en niets van de Belgische ngo die al
meer dan tien jaar het project ondersteunde? Waarom kwam er maar geen schot in
het beloofde bezoek aan het openbaar ziekenhuis?
Het
waren vragen en bedenkingen van ons die de onveranderlijk zelfde maaltijd die
avond een wat wrange smaak gaven.
Met dank aan :
-Insight Guide India
-Bart Massart, mijn co-fotograaf en reisgezel
-Bart Massart, mijn co-fotograaf en reisgezel
Geen opmerkingen:
Een reactie posten