vrijdag 30 augustus 2019

Flamenco in Andalusië

Verwijst La Bohème niet naar de opera van Puccini, bulkend van heimwee naar de compromisloze vrijheid van het studentenleven? 


De mijmeringen van een ouder wordende man die heeft geleerd dat zijn geschiedenis niet is samengevallen met de grenzeloze verwachtingen van zijn jeugd.
Misschien resoneren deze nostalgische emoties met het heimwee van de Spanjaarden naar de memorabele jaren 1500 en 1600? 



In 1492 hadden koning Ferdinand en Isabella het laatste Moorse rijk in Granada weggejaagd en was Christoffel Columbus in hun opdracht vertrokken op zoek naar een andere invalsweg voor Indië.

Het werd Amerika en samen met Magelhães die in 1519 vertrok uit Sanlúcar de Barrameda voor zijn zeiltocht rond de wereld, legde hij de basis voor een koloniaal rijk vele malen groter en uitgestrekter dan Spanje zelf.
Keizer Karel die in 1500 in Gent was geboren als zoon van Filips de Schone, aartshertog van Oostenrijk, en Johanna de Waanzinnige, besteeg in 1516 als eerste Habsburger de Spaanse troon en regeerde over een rijk dat de Nederlanden, delen van Duitsland en Italië en de nieuwe Spaanse bezittingen in Amerika omvatte.
Hij was opgevoed in Frankrijk en sprak geen Spaans toen hij op het Iberisch schiereiland arriveerde om de troon te bestijgen.
Op 58-jarige leeftijd trok hij zich vermoeid en jichtig terug in het klooster van Yuste waar hij op 58-jarige leeftijd overleed.

Zijn opvolger, Filips II, maakte in 1561 Madrid tot zijn hoofdstad en de Armada werd, weliswaar zonder succes, tegen Engeland in stelling gebracht. 


Geld stroomde binnen uit de Nieuwe Wereld en hoewel het merendeel ervan werd gebruikt om de schulden en de eindeloze oorlogen te kunnen betalen, bleef er genoeg over om de kunsten te bevorderen, culminerend in de zogenaamde Gouden Eeuw (Siglo de Oro).

In het begin van de 18
de eeuw gaf Filips V als kleinzoon van Lodewijk XIV en eerste Bourbon-vorst van Spanje, de opdracht om in Madrid het Palacio Real te bouwen als wilde hij de Habsburgers overtuigen dat de Franse dynastie niet voor de pracht en praal van zijn voorgangers wilden onderdoen.



Misschien denken de Spanjaarden binnen een paar honderd jaar met dezelfde nostalgische trots terug aan de voetbalsuccessen van Madrid en Barcelona en de overwinning in het wereldkampioenschap voetbal in 1990.

Het was allemaal begonnen rond 1100 v.Chr. toen Fenicische handelaars zich vestigden in het huidige Cádiz.
Ze waren handelspartners van de Tartessiërs wiens beschaving tussen 800 en 550 v.Chr. een grote bloei kende, abrupt beëindigd tijdens de Slag bij Atalia in 535 v.Chr. waarbij Carthago in Spanje de overhand kreeg.
Tijdens de Tweede Punische oorlog trok de Carthaagse veldheer Hannibal met olifanten over de Alpen Italië binnen maar de Romeinen vochten zich langzamerhand terug.
In 209 v.Chr. werd de Romeinse veldheer Publius Cornelius Scipio naar Spanje gezonden.
Hij nam het Carthaagse bastion Carthago Nova in met een verrassingsaanval wat het begin inleidde van zeven eeuwen Romeinse bezetting.
Onder meer in Segovia lieten ze hun een visitekaartje achter met de oude aquaduct die na 2000 jaar, Chinezen, Japanners, Koreanen en toch ook nog een behoorlijk aantal Ariërs aan zijn voeten ziet kriebelen.


Het waren in eerste instantie de woeste Vandalen die vanuit Afrika het Romeinse rijk lieten imploderen maar uiteindelijk waren het de Germaanse Visigoten, die een bondgenootschap hadden afgesloten met Rome, die het Spaanse schiereiland onder controle namen.

In 468 blies hun vorst Eurik het verdrag met met Rome op en na de kerstening van koning Rekkared in 568 ging de Kerk een centrale rol spelen in de éénwording van het land.
Van de 33 Visigotische vorsten die tussen 414 en 711 over Hispania regeerden werden er drie afgezet en elf vermoord; slechts negentien stierven een natuurlijke dood. 
Ergens in een verloren hoek van de Mezquita in Córdoba, zijn een aantal stenen tentoongesteld die verwijzen naar het feit dat er ooit een Visigotische kathedraal had gestaan. 


Het was Abd-al-Rahman I, die in 785 opdracht gaf tot het bouwen van een moskee met ervoor een open plein voor de rituele wassing : de huidige Patio de los Naranjos of de Patio van de Sinaasappelbomen, naast een overdekte ruimte die plaats bood aan 10.000 gelovigen.
Er volgden nog drie uitbreidingen in 833, in 926 en in 978. 

Meer dan 70 jaar voor de bouw van de Mezquita, was Tarik ibn-Ziyad, de gouverneur van Tanger (een buitenpost van het kalifaat van Damascus), de Straat van Gibraltar overgestoken met een leger van 7.000 man waarmee eerst de laatste Visigotische koning, Roderik, werd verslagen wat leidde tot de verovering van zowat het hele Iberisch Schiereiland. 

Er waren verschillende machtscentra van de moslims in Spanje en al-Andalus (deel van Spanje door de moslims bezet) werd uiteindelijk verenigd door de vestiging van de Omajjaden-dynastie van Córdoba, die ongeveer driehonderd jaar lang het lot van het gebied zou bepalen.

Uiteindelijk zijn er vermoedelijk nooit meer dan 40.000 Arabieren met het leger Spanje binnengetrokken en in de loop der tijd waren ze met inheemse vrouwen getrouwd zodat de latere Omajjaden uiteindelijk meer Spaans dan Arabisch waren. Toch zouden ze hun moslimroots niet verloochenen al leidde dit niet tot vervolging van christenen of joden die hun godsdienstvrijheid behielden doch ze moesten wel belastingen betalen.
Zowel economisch als cultureel tilden de Arabieren Andalusië, waar ze het langst verbleven, tot een bijzonder hoog niveau en grote culturele bloei.

Tegen het einde van het kalifaat in 1013 was al-Andalus uiteengevallen in pakweg dertig rijkjes, die geregeerd werden door de zogenoemde reyes de taifas (partijkoningen).
Zo had de Berber Abu Mur de stad Ronda ingepikt als centrum van een onafhankelijke taifa. 


Veel later, na de herovering van Sevilla door de christenen in 1248, lag de stad op de frontlijn van de spanningen tussen het christelijke Sevilla en het Moorse Granada.
De moslims hielden echter stand tot 1485, toen Ronda als een van de laatste bolwerken van het koninkrijk Granada na een zevendaags beleg in handen van de christenen viel.




 
Tegen de 18de eeuw was de oude Arabische stad, La Ciudad, te klein geworden voor de uitdijende bevolking en dus werd de Puente Nuevo (Nieuwe Brug) gebouwd in 1793.
Niet lang hierna echter werd Ronda door het Franse leger van Napoleon vrijwel met de grond gelijkgemaakt.
La Ciudad is ingemetseld bovenop een loodrechte rotsmassa die in twee wordt geknipt door El Tajo de Ronda (kloof van Ronda).




Ernest Hemingway was er bevriend met de beroemde matador Antonio Ordóñez, die optrad in de Plaza de Toros. 

Hij vereeuwigde de Puente Nuevo in zijn “For Whom the Bell Tolls” (“Voor wie de klok luidt”), toen hij vertelde hoe de plaatselijke fascisten door de republikeinen van de brug gegooid werden. 

De Visigoten hadden Toledo als hun hoofdstad gekozen en in de Middeleeuwen had de stad zich getransformeerd tot een smeltkroes van christelijke, islamitische en joodse cultuur met elk hun specifieke wijken.




Niettemin strekt de imposante kathedraal zich uit als een fallus van de katholieke kerk boven het stadsplaveisel, bijna verzwolgen door een niets ontziende toeristenmassa.




De Sinagoga de Santa María la Blanca en andere iglesias geraken ten onrechte niet verder dan een paar occasionele “like’s” van weliswaar het betere segment van de bezoekers 😉.




 Voor een spoor van nieuwe grandeur zou het wachten worden tot het beroemde jaar 1959 toen de Arend van Toledo, Frederico Bahamontes, de Ronde van Frankrijk won.

Intussen waren de christenen begonnen met de Reconquista, met name de herovering van het zuiden van Spanje op de moslims.


Met behulp van de beroemde vrijbuiter en briljante legeraanvoerder El Cid, nam Alfonso VI in 1085 Toledo in en riep zichzelf uit tot keizer van Spanje.
In tegenstelling tot zijn verwachting was Andalusië echter nog geen hapklare brok voor de Spaanse katholieken zeker toen de Almoraviden, een fundamentalistische moslimsekte, en later de minder doctrinaire Almohaden de macht hadden gegrepen. Het duurde uiteindelijk tot januari 1492 tot de Moorse heersers hun laatste bolwerk in Granada opgaven.

Intussen was de Katholieke Kerk begonnen met het schrijven van een der zwartste bladzijden uit hun geschiedenis.
In 1481 was in Sevilla de Inquisitie ingesteld die uiteindelijk 250.000 vrouwen als heks bestempelden en op de brandstapel vermoordden. 



Joden werden tegengewerkt en professioneel gediscrimineerd en in maart 1492 werd een decreet uitgevaardigd waarbij de joden de keuze kregen zich te laten dopen of het land te verlaten.

Misschien getuigt het nog van enig respect dat Keizer Karel de Mezquita in Córdoba niet met de grond gelijkmaakte en er middenin een kathedraal bouwde die uitkeek op de talloze getraliede kapelletjes met mooie cherubijntjes die taferelen uit het leven van Jezus en plaatselijke heiligen evoqueerden.


Toch slaagde de schreeuwerigheid van het katholiek triomfalisme er niet in om de serene magie van de Moorse zuilen te verstoren.






Uiteindelijk bleek toch het geelbruine pastel coloriet van een eenzame Moorse kapel de bezoekers als een magneet naar zich toe te halen.


Ik moest denken aan de Al-Aqsa Moskee die de Arabieren hadden neergeplant op de heilige grond van de tempel van koning Salomon.
Of aan Islamitische staat die in Irak en Syrië grote delen van het cultureel-religieus erfgoed met de grond gelijkmaakten als het niet paste in hun dogmatische ideologie.
Blijkbaar is het een sport om de heilige plaatsen van andersdenkenden te molesteren en letterlijk hun plaats af te pakken en er bovenop te gaan triomferen.

Het plaatsen van de eigen identiteit boven die van de ander, of het nu gaat over ras of volk of godsdienst of ideologie, is dat niet de definitie van het fascisme?

Francisco Franco Bahamonde was ongetwijfeld een expert terzake. 

Hij werd op 4 december 1892 geboren in El Ferrol, een belangrijke havenstad van de Spaanse marine in Galicië.
Zijn moeder was zeer vroom en kleinburgerlijk conformistisch, zijn vader zag het eerder in drank, spel en vrouwen.
In de vele huiselijke ruzies koos de jonge Francisco altijd partij voor zijn moeder.
In tegenstelling tot zijn vader rookte hij niet, dronk niet, deed niet aan kaartspelen en bezocht geen kroegen of bordelen.
Toen Franco’s tirannieke vader uiteindelijk met een veel jongere vrouw in
Madrid ging wonen, werd alle contact met zijn zoon verbroken.

In 1907 liet Franco zich inschrijven in de
infanterie-academie in Toledo.
Zijn ernst en plichtsbesef, meer dan zijn leertalent, bliezen zijn carrière in de goede richting.
In 1916 raakte hij levensgevaarlijk gewond in de strijd nabij El Biutz
in Marokko. 
Hij werd voorgedragen voor de “Cruz Laureada de San Fernando”, de hoogste Spaanse militaire decoratie en werd daarbij gepromoveerd tot bataljonscommandant, de jongste in het Spaanse leger op dat moment.
In 1926 werd Franco de jongste generaal van Spanje en 2 jaar later hoofd van de pas opgerichte
Verenigde Militaire Academie van Zaragoza voor cadetten.

Bij de val van de Spaanse monarchie in 1931 hield Franco zich afzijdig.
Aan zijn apolitieke opstelling kwam een einde bij het sluiten van zijn militaire academie in juni 1931 door de linkse, republikeinse Minister van Oorlog, Manuel Azana 
die de afscheidsspeech van Franco voor de cadetten beledigend vond.
De generaal was zes maanden zonder positie en werd onder surveillance geplaatst.
Hij bleef -tegen zijn zin- de republikeinen trouw en kreeg nadien een commandopost in La Coruna en nadien de Balearen.

Nieuwe verkiezingen in oktober 1933 resulteerden in een machtsovername van een centrum-
rechtse meerderheid van monarchisten, conservatieven, liberalen en christendemocraten.
Op 5 oktober 1934 brak, als weerstand tegen het nieuwe kabinet, een
linkse revolutie uit, gesteund door communisten en anarchisten.
Het verzet woedde het felst in Asturië waar Franco met zijn Vreemdelingenlegioen uit Marokko na 2 weken en 1200-2000 doden, de opstand neersloeg.

Toen in februari 1936 het
Volksfront de verkiezingen won, deed Franco een beroep op de nieuwe premier Manuel Azaña om de staat van beleg uit te roepen maar in plaats daarvan stuurde deze Franco als gouverneur naar de Canarische Eilanden, een veredeld soort ballingschap.

Na aanvankelijke terughoudendheid, trad hij in juli 1936 toe tot de militaire coup van de conservatieven die het begin inluidde van de Spaanse burgeroorlog.
Eerst probeerde Franco in Spaans Marokko de steun te krijgen van de autochtone bevolking en de aanwezige militairen.
Later werd hij diplomatiek gesteund en gefinancierd door een georganiseerde economische lobby vanuit Londen maar de “Caudillo” (heerser) kreeg ook militaire hulp van Salazar, Hitler en Mussolini met als triest hoogtepunt op 26 april 1937 het bombardement van Guernica door de Duitse Luftwaffe en de Italiaanse Aviazione Legionaria.
Picasso etaleert de gruwel in het Reina Sofia museum in Madrid :


Op 1 oktober 1936 werd Franco in Burgos publiekelijk uitgeroepen tot “Generalísimo” van het Nationale Leger en staatshoofd nadat de ander leiders van de coup waren omgekomen of gevangen zaten terwijl Mola, zijn laatste politieke tegenstander, in juni 1937 omkwam in een vliegtuigongeluk.
Franco slaagde erin de sterk verschillende ideologische strekkingen onder zijn gezag te verenigen.
Deze beweging kreeg de naam
Movimiento Nacional” (Nationale Beweging) en bestond o.a. uit een nieuwe partij, de zogenaamde “Falange Española Tradicionalista y de las JONS” waarvan de ideologie was gestoeld op fascistische en nationaal-katholieke principes.


op 27 maart 1939 namen Franco's troepen Madrid in en op 1 april 1939 werd de oorlog beëindigd met de totale overgave van de republikeinen.
Hoewel de staatsgreep van Franco slaagde met een overwinning in de burgeroorlog, bleef zijn regime in het decennium erna een terreurbeleid voeren, met een vervolging van iedereen die ook maar iets te maken zou kunnen hebben gehad met liberale of socialistische partijen en/of ideologieën.
Tien- tot honderdduizenden werden door middel van een summier proces ter dood veroordeeld en geëxecuteerd.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog flirtte Franco aanvankelijk met zijn Duitse en Italiaanse collega-fascisten maar toen de geallieerden aan de winnende hand waren, keerde hij zijn kar en trachtte aan de buitenwereld een imago van neutraliteit en democratie op te hangen.
Dit sloeg aan bij de Verenigde Staten voor wie hij een bondgenoot was in de Koude Oorlog maar niet voor de Europese grootmachten die zijn toetreding tot de Navo en de Europese Unie afhankelijk maakten van democratische hervormingen.
Tot aan zijn dood hielden
Boudewijn I van België (en zijn echtgenote Fabiola de Mora y Aragón) zeer vriendschappelijke betrekkingen met Franco en probeerden de relaties tussen de Spaanse staatsleider en de democratieën in West-Europa te verbeteren.

Op 26 juli 1947 werd Spanje tot koninkrijk uitgeroepen maar er werd geen monarch aangewezen totdat Franco in 1969 Juan Carlos van Bourbon tot zijn officiële troonopvolger had benoemd.

Hij stierf op 20 november 1975 en werd 2 dagen later opgevolgd door koning Juan Carlos die in de volgende jaren de democratie in Spanje herstelde.

De Francoïstische dictatuur kenmerkte zich door autoritarisme, anticommunisme, Spaans nationalisme, nationaal katholicisme, monarchisme, militarisme, nationaal conservatisme, anti-vrijmetselarij, anti-catalanisme, pan-hispanisme en anti-liberalisme.
Het Spaans nationalisme van Franco promootte een éénheids-nationale identiteit door de culturele diversiteit van Spanje te onderdrukken en in die optiek werden stierenvechten en flamenco verheerlijkt als nationale tradities.


Men kan zich voorstellen dat de matador en de caudillo in macho-gehalte niet voor elkaar moesten onderdoen en ook de cultus van het doen vloeien van bloed was van de stier naar de dissident maar een klein opstapje.



Ook al was ik als kind gefascineerd door het heldendom van de toreador en later in de opera “Carmen” van Bizet door de verleidingskunsten van de minnaar; tegenwoordig hou ik het bij de speldenprikken van Spaanse klimmers in de Tour.

Maar als het over dansen gaat, sloeg de Caudillo compleet de bal mis.
De wortels van Flamenco schijnen zich te situeren in de Roma-migratie van Rajasthan (in Noordwest India) naar Spanje tussen de 9de en 14de eeuw.
Deze migranten brachten muziekinstrumenten mee zoals tamboerijnen, klokken en houten castagnetten met een uitgebreid repertoire aan liederen en dansen.


De meest verspreide hypothese is dat Flamenco werd ontwikkeld in een soort interculturele bevruchting tussen moriscos (Moorse inwoners van Spanje) en gitanos (Spaanse Roma-zigeuners) in de16de eeuw, meer specifiek in Oost-Andalusië.
Hun muziek en instrumenten zouden aangepast zijn door Christenen en Joden en later weer door zigeuners zodat deze nieuwe muziek loskwam van de verschillende stromingen waaruit het was ontstaan en in de18de eeuw Flamenco werd genoemd, volgens sommigen Spaans voor vuur of vlam.

Franco kende evenmin de geschiedenis van Flamenco als de Zweedse NRM-fascisten, die dezer dagen teruggrijpen naar Vikingattributen als symbool van hun zuiver Noord-Germaanse ras, zich niet realiserend dat de Vikingen heel de toenmalige wereld rondreisden en één van de meest multiculturele volkeren waren uit die tijd.

En de Flamenco Toque (gitaar), Cante (zang) en Baile (dans) kletterden door het barokke zaaltje, trillend van weemoed en orgastische vrijheid terwijl haar priemende ogen dansten tot in je ziel.








Dansen als antigif tegen fascisme.


Met dank aan :
-Ting for planning the whole trip
-Lut Brugmans voor het ontcijferen van mijn dictaten
-Capitool Reisgidsen Spanje
-Insight Guide Zuid- Spanje
-Wikipedia voor de geschiedenis van Franco en Flamenco