woensdag 27 augustus 2014

Kemmel en de Groote Oorlog

“Zit ik al op je rug”, vroeg de eenzame fietser.
“Jawel”, antwoordde de Kemmelberg :"je zit op mijn zacht glooiende, gladde onderkant en als je goed kijkt zie je voor je hoog in de lucht mijn groene haardos als een muts bovenop mijn dik uitgewaaierd lijf. Daar moet je zijn!”



 “Zit ik aan jou oostkant of westkant? Ik ben toch niet bezig aan je zuidkant want daar liggen geen kasseien en daarom noemen sommigen hem de vrouwenkant.
 “Kijk”, antwoordde Kemmel :”steek de straat over en ga direct naar links dan zie je mijn kinderkopjes al blinken.”
“Waarom heb je je bovenste stuk eigenlijk met kasseien belegd?” vroeg de fietser.”
“Omdat die vormen me doen denken aan de zandzakjes die in de Groote Oorlog bovenop de loopgraven werden gedeponeerd.




Ik heb gezien hoe in 1917 450.000 soldaten zijn gesneuveld bij Passendaele en hoe in datzelfde jaar de bunker Bayernwald werd opgeblazen met 500.000 kg TNT die de Britten via tunnels onder de heuvel had geplaatst.
Ik heb de soldaten zien roepen, schieten en lopen in de “tranches” tot hun knieën in het vuil, verkleumd tot in hun navelbuik.



Turend over de vlakte van de Westhoek kon ik tussen de kapotgeschoten modder enkel de lijnen ontwaren van zandzakjes die verraadden dat er mensen waren



Daarom, beste vriend, heb ik mijn bovenlijf bedekt met “cobblestones”.

Vooraan werd de ketting naar het kleinste kamwiel geschakeld terwijl ze achteraan om de 100 m naar een groter tandwieltje werd geduwd.
“Hebben ze jou ook mee in de oorlog gesleurd?”
“Wat dacht je?”, antwoordde Kemmel :”omdat ik zo groot ben, noemden ze mij een strategisch punt en tijdens het voorjaarsoffensief van 1918 hebben de Duitsers mij onder hun commando geplaatst. Uiteindelijk werd ik op 5 september heroverd door de geallieerde troepen met hulp van de Amerikanen.



Wat jij nu langzaam begint te voelen, beste vriend, is nog geen honderdste fractie van wat ik tijdens die dagen het afgezien.”
“Het valt nog mee hoor” klonk het wat provocatief, “ik ben vrij snel naar mijn kleinste versnelling gegaan omdat ik mijn krachten een beetje wil sparen want ze zeggen dat het ergste nog moet komen.”
Kemmel zette zijn bovenrug wat schrapper om het dokkerend fietsgeweld van antwoord te dienen.
Bij het uitkomen van de bocht stond de fietser plots voor een muur.

Hij vermoedde daarboven een gladde schedel en hij probeerde het ideale tempo te vinden, traag genoeg om niet meteen dood te vallen maar ook rap genoeg om op “les pavés overeind te blijven.
Weken had hij alle weggetjes en b
ultjes van zijn streek overfietst, hij had geprobeerd om er wat kilootjes tussenuit te knijpen en tijdens de hele rit op weg naar de Kemmel had hij nog geen pedaalslag te veel gegeven.
Met kleine verzetje had hij in de boter gereden tot aan de voet van de Kemmelberg om elk vezeltje kracht te sparen voor de grote ontploffing op het laatste stuk van de klim. Uren had hij immers de profielen bekeken en tot in deze laatste meters probeerde hij elk stukje kassei te matchen met het hellend streepje op zijn Ipad.
Viel nog mee”, klonk het wat verwaand toen hij het wit lijntje overschreed dat Kemmel hoog op zijn voorhoofd had geschilderd.
“Je hebt mijn gemakkelijke kant genomen”, blies Kemmel hem in het oor.
Het stoorde hem mateloos dat de fietser bovenop zijn top niet in zwijm was neergevallen en bijna fluitend tussen zijn groene haarlokken stond te lachen.

“Kom maar eens langs hier, vriendje”, zei Kemmel, “en volg dit asfaltbaantje naar beneden en daarna rechts tot je aankomt aan de voet van de laatste kassei van mijn westkant. Streel daar mijn kinderkopjes nog eens met je lichte tred en boven zullen we dan nog een klapke doen.”
De fietser dook naar beneden langs de zuidkant en tijdens de eerste meters van de westkassei voelde hij zich Tom Boonen in een groots nummer tijdens Gent Wevelgem.



De laatste 150 m zakte hij door.
Het was alsof zijn benen plots vervangen waren door loden obussen, zijn adem klonk als het gegier van artillerie en fluitende kogels en zijn gezicht had plots veel weg van een soldaat die uitgeput en doelloos zijn weg baande tussen de lijken en het geplof.



Uitgeput zeeg hij neer aan de voet van de Engel, een gedenkzuil in 1932 opgericht ter nagedachtenis van de Franse soldaten die sneuvelden in de Eerste Wereldoorlog.


“Heb je nu iets begrepen van wie ik ben”, vroeg Kemmel :”begrijp je waarom ik mijn kasseienkleed zo steil aangespannen heb? Kun je nu een beetje voelen, al is het maar een 100.000ste, van wat zich hier een eeuw geleden heeft afgespeeld?”

De fietser zuchtte en vervolgde zijn weg naar de Menenpoort in Ieper.
Kemmel dekte zich toe met de schaduw van zijn geboomte.




The Last Post…



Geen opmerkingen:

Een reactie posten